10-2350 CRvT

Taxatie. Niet in redelijkheid kunnen komen tot waardering.De makelaar taxeert in december 2006 een pand in het kader van een echtscheiding op een verkoopwaarde van € 300.000 en een executiewaarde van € 270.000. Blijkens een kort daarvoor van kracht geworden wijziging van het bestemmingsplan is de bestemming van het pand verruimd. De makelaar houdt daar geen rekening mee. Kort daarop komen twee andere makelaars op een verkoopwaarde van € 540.000 en een executiewaarde van € 459.000. De WOZ-waarde over 2007 is vastgesteld op € 430.000. De makelaar heeft geen goede verklaring of onderbouwing kunnen geven waarom zijn waardering zozeer afwijkt van de andere waarderingen en de WOZ-waarde. Hij kon derhalve niet in redelijkheid tot zijn waardering komen en is niet zorgvuldig geweest bij zijn taxatie. Download uitspraak (pdf)

De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

Drs. J. B, aangesloten NVM Makelaar, gevestigd en kantoorhoudende te A, appellant/beklaagde,

tegen

J. de B,wonende te A, klager,

1.             Verloop van de procedure
1.1         Op 4 januari 2009 heeft klager bij de afdeling Consumentenvoorlichting van de NVM een klacht ingediend tegen appellant. De NVM heeft de klacht doorgeleid aan de Raad van Toezicht Arnhem. Deze heeft bij beslissing van 3 maart 2010, verzonden op 3 maart 2010, op die klacht beslist. In deze beslissing is de tegen appellant ingediende klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en is aan appellant de straf opgelegd van berisping. De Raad van Toezicht heeft voorts bepaald dat appellant met een bedrag van € 2.000,– dient bij te dragen in de kosten van de behandeling van de klacht. Appellant is bij brief van 5 maart 2010 tijdig van deze beslissing in hoger beroep gekomen.
1.2         In zijn beroepschrift van 15 april 2010 heeft appellant de gronden aangevoerd waarop zijn hoger beroep is gebaseerd.
1.3         Klager heeft in zijn verweerschrift van 20 mei 2010 verweer gevoerd in hoger beroep.
1.4         De Centrale Raad van Toezicht heeft kennis genomen van de in eerste instantie tussen partijen gewisselde stukken en de beslissing van de Raad van Toezicht.
1.5         Ter zitting van 11 november 2010 van de Centrale Raad van Toezicht zijn verschenen:
                 appellant in persoon;
                 klager in persoon vergezeld van de heer H.R. van N.
1.6         Partijen zijn door de Centrale Raad van Toezicht gehoord en hebben hun standpunten nader toegelicht.

2.             De feiten
2.1         Als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de inhoud van de overgelegde bescheiden, voor zover niet betwist, staat het navolgende vast.
2.2         In het kader van het tussen klager en diens echtgenote gerezen geschil over de ontbinding van de huwelijksgemeenschap van goederen, geeft de echtgenote van klager aan appellant opdracht tot taxatie van het winkelpand met woonruimte gelegen op de begane grond en bovenwoning aan de B-straat 15 in A.
2.3         In zijn taxatierapport van 19 december 2006 taxeert appellant de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik op € 300.000 en de executiewaarde vrij van huur en gebruik op € 270.000. Op 24 juli 2006 is het bestemmingsplan “Binnenstad West” vastgesteld waardoor de bestemming van het object is verruimd. Op het moment van taxatie is sprake van een object dat is gelegen in een zogenoemd “warm” gebied.
2.4         In opdracht van klager taxeren de in A gevestigde makelaars R en L op 5 juni 2007 de vrijwillige  onderhandse verkoopwaarde van dit object op € 540.000 en de executiewaarde vrij van huur en gebruik op € 459.000.
2.5         Ten aanzien van het belastingjaar 2007 is de WOZ-waarde van het gehele object vastgesteld op € 430.000. In opdracht van de ex-echtgenote van klager is door de gediplomeerd WOZ-taxateur H de WOZ-waarde per 1 januari 2008 getaxeerd op € 304.000. Per 1 januari 2009 is de WOZ-waarde vastgesteld op € 425.000.

3.             De klacht
3.1         De klacht, zoals deze door de Raad van Toezicht is samengevat, tegen welke samenvatting geen bezwaar is gemaakt, houdt het navolgende in.
3.2         Appellant heeft niet zoals van een deskundig makelaar mag worden verwacht de winkelruimte en de woonruimte gelegen op de begane grond en op de eerste verdieping gelegen aan de B-straat 15, 15a en 15b in A getaxeerd.
3.3         Klager verwijt appellant voorts dat deze aan klager, die mede-eigenaar was van het object, niet danwel onvoldoende toelichting heeft gegeven op de door hem uitgevoerde taxatie en de door hem bepaalde waarde.

4.             Het hoger beroep
4.1         Appellant heeft in hoger beroep, samengevat en zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd.
4.2         De beslissing van de Raad van Toezicht is gebaseerd op de overweging dat de door appellant getaxeerde waarde afwijkt van de WOZ-waarde. Een dergelijk feit is onvoldoende om de straf van berisping op te leggen.
4.3         De ex-echtgenote van klager heeft op 28 februari 2009 aan de onderneming WOZ Consultance opdracht gegeven om de WOZ-waarde per 1 januari 2008 te bepalen. In het desbetreffende taxatierapport van 3 juni 2009 is deze waarde vrij van huur en gebruik per 1 januari 2008 bepaald op € 304.000. Aangezien de beslissing van de Raad van Toezicht is gebaseerd op een overweging met betrekking tot de WOZ-waarde kan de beslissing, gegeven die nadere waardebepaling, niet in stand blijven.

5.             Het verweer
5.1         Klager heeft in hoger beroep, samengevat en zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd.
5.2         Op het moment dat aan appellant opdracht tot taxatie werd gegeven was klager nog gehuwd. Daarom kan hij als mede-opdrachtgever van appellant worden beschouwd.
5.3         Aan het door appellant in hoger beroep in het geding gebrachte taxatierapport moet worden voorbijgegaan. De WOZ-waarde van het object bedraagt inmiddels € 425.000. Een naastgelegen object wordt voor € 1.100.000 te koop aangeboden aan projectontwikkelaars. Door de gemeente A is het desbetreffende gebied bestempeld tot kernwinkelgebied en door de gemeente zijn vanaf 1998 van dat gebied grote delen opgekocht. In dit gebied zal in vijf bouwlagen mogen worden gebouwd.
5.4         Klager is door de handelwijze van appellant benadeeld en als gevolg van de door hem gebruikte omschrijving van het object, dat niet uit één unit bestaat, is hij in het kader van de echtscheidingsprocedure gedwongen geweest om zijn woonhuis te ontruimen.

6.             Beoordeling van het geschil in hoger beroep
6.1         Door het hoger beroep ligt de klacht in volle omvang ter beoordeling aan de Centrale Raad van Toezicht voor. Artikel 92 van de statuten van de NVM die op 15 januari 2010 zijn gepasseerd door notaris mr. Flokstra en nadien in werking zijn getreden, bepaalt dat ondermeer zaken met betrekking tot het tuchtrecht die aanhangig zijn op de dag voor het inwerking treden van de gewijzigde statuten, worden afgehandeld overeenkomstig de op dat moment geldende regels en procedures door de toen daartoe bevoegde instanties. Aangezien de klacht tegen appellante is ingediend op 4 januari 2009 is de vóór 15 januari 2010 geldende regelgeving van de NVM van toepassing.
6.2         Uitgangspunt bij de beoordeling van een door een makelaar getaxeerd bedrag is, dat daarover in beginsel slechts kan worden geklaagd, indien een makelaar in redelijkheid niet tot een bepaalde taxatie heeft kunnen komen en derhalve bij het taxeren niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van hem mocht worden verwacht.
6.3         De in A gevestigde makelaars R en L hebben in opdracht van klager de vrijwillige onderhandse verkoopwaarde van het object gelegen aan de B-straat 15, 15A en 15B in A op 5 juni 2007 bepaald op € 540.000. Blijkens een door klager in hoger beroep overgelegde productie is ten aanzien van het getaxeerde object de WOZ-waarde per 1 januari 2009 vastgesteld op € 425.000. De door de Rechtbank Zutphen in het kader van de boedelscheidingsprocedure benoemde deskundige, makelaar O, heeft de onderhandse verkoopwaarde van het object op 1 januari 2009 gewaardeerd op € 430.000. Klager heeft ter zitting van de Centrale Raad van Toezicht onbetwist gesteld dat dit bedrag door de Rechtbank Zutphen in haar vonnis is opgenomen.
6.4         Appellant heeft in zijn taxatierapport van 19 december 2006 vermeld, dat op 24 juli 2006 een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld en ter zitting van 16 december 2009 van de Raad van Toezicht heeft hij verklaard dat daarin een zeer ruime bestemmingsomschrijving is opgenomen. Daaraan heeft hij toegevoegd dat sprake was van een zogenoemd “warm” gebied. Ter zitting van de Centrale Raad van Toezicht heeft appellant verklaard dat hij het feit dat een nieuw bestemmingsplan was vastgesteld, niet bij zijn waardering heeft betrokken.
6.5         De Centrale Raad van Toezicht is van oordeel dat hetgeen is overwogen onder 6.3 en 6.4 de aanwijzing oplevert dat de waarde van het object hoger is dan de door appellant per 19 december 2006 getaxeerde onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik op € 300.000. Daarnaar gevraagd ter zitting van de Centrale Raad van Toezicht heeft appellant geen goede verklaring of onderbouwing op basis van toetsbare gegevens kunnen geven voor het feit dat hij de waarde daarvan belangrijk lager heeft vastgesteld dan de makelaars R en L op 5 juni 2007 en makelaar O per 1 januari 2009. Ook voor het feit dat de gemeente A per 1 januari 2009 de WOZ-waarde heeft bepaald op € 425.000 heeft appellant geen verklaring kunnen geven.
6.6         Op grond van het voorgaande is de Centrale Raad van Toezicht van oordeel dat appellant in redelijkheid niet tot zijn taxatie heeft kunnen komen en door hem daarbij niet de zorgvuldigheid is betracht die van hem mocht worden verwacht. De klacht is daarom gegrond en de beslissing van de Raad van Toezicht dient, nu de Centrale Raad van Toezicht de door de Raad van Toezicht opgelegde straf juist acht, met aanvulling van gronden te worden bekrachtigd. De Centrale Raad van Toezicht acht termen aanwezig om appellant te belasten met de kosten die zijn verbonden van de behandeling van de klacht in beide instanties. 
6.7         Gelet op de inhoud van de statuten en het Reglement Tuchtrechtspraak NVM komt de Centrale Raad van Toezicht tot de volgende uitspraak.

7.             Beslissing in hoger beroep
7.1         Bekrachtigt met aanvulling van gronden de beslissing van 3 maart 2010 van de Raad van Toezicht Arnhem voorzover de klacht daarbij gegrond is verklaard en aan appellant de straf van berisping is opgelegd.
7.2         Vernietigt de beslissing voor het overige.
7.3     Bepaalt dat appellant terzake van de kosten van de behandeling van de klacht in beide instanties een bijdrage van € 4.753,– zal voldoen en bepaalt dat dit bedrag binnen zes weken na ondertekening van deze uitspraak aan de Nederlandse Vereniging van Makelaars o.g. en Vastgoeddeskundigen NVM gevestigd te Nieuwegein zal worden voldaan.

Aldus gewezen te Amersfoort door mr. K.E. Mollema, voorzitter, drs. A.P.Z. van der Houwen, mr. J.T. Anema, R. Wijmenga en F.J. van der Sluijs in aanwezigheid van en gehoord het advies van mr. J.A. van den Berg, secretaris en ondertekend op 27 december 2010.