13-19 RvT Breda
Collegialiteit. Uitlatingen over collega.Zie ook 13-20 RvT Breda. Makelaar K verwijt makelaar N dat hij hem via derden in een kwaad daglicht probeert te stellen. Dit zou ondermeer blijken uit een e-mail van N aan het hoofdbestuur van de NVM waarin hij zich ontoelaatbaar over K zou hebben uitgelaten. Makelaar N verwijt op zijn beurt makelaar K dat hij zijn voornoemde strikt vertrouwelijke e-mail aan het hoofdbestuur van de NVM in de openbaarheid heeft gebracht door die tijdens een kort geding aan de voorzieningenrechter over te leggen. De Raad overweegt dat de uitlatingen die makelaar N tegenover het hoofdbestuur van de NVM over K heeft gedaan de grenzen van het toelaatbare hebben overschreden terwijl voor die uitlatingen geen genoegzame rechtvaardigheidsgrond is gebleken. Van een makelaar mag worden verwacht dat hij woorden met een beschuldigend karakter als “oplichting” en “paulianeus handelen” niet t.a.v. een collega gebruikt, zolang hij daarvoor niet tegelijk een goede onderbouwing alsmede een goede rechtvaardiging aandraagt. De uitlatingen van N over K tegenover het hoofdbestuur van de NVM zijn onrechtmatig jegens K en daarom ook klachtwaardig. Dat K de vertrouwelijkheid van de e-mail van N heeft geschonden is niet gebleken. Onder de gegeven omstandigheden was het overleggen van de e-mail als productie in het kort geding geoorloofd. Download uitspraak (pdf) Uitspraak CRvT, 13-2495 CRvT
De Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:
De heer K, lid van de vereniging, [naam makelaarskantoor waaraan K verbonden is], te T, klager in conventie, verweerder in reconventie
tegen
De heer N, lid van de vereniging [naam makelaarskantoor waaraan N verbonden is], te T, verweerder in conventie, beklaagde in renconventie,
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij brief van 6 augustus 2012, vergezeld van drie bijlagen, heeft [makelaar K] een klacht ingediend tegen [makelaar N] welke klacht bij brief van 17 augustus 2012 door de NVM is doorgeleid aan de Raad met nog een tweetal bijlagen. De Raad heeft de behandeling van de klacht bepaald op 4 oktober 2012 te 11.00 uur.
1.2. In zijn brief van 24 augustus 2012 deelt [makelaar N] aan de Raad mede dat hij genoodzaakt is de complete Raad van Toezicht te wraken. Bij brief van 30 augustus 2012 laat de voorzitter van de Raad van Toezicht aan [makelaar N] weten dat er naar zijn voorlopig oordeel geen reden is voor inwilliging van diens verzoek tot wraking en hij verzoekt [makelaar N] dat verzoek nader te onderbouwen als hij bij zijn verzoek volhardt. In zijn brief van 31 augustus 2012 onderbouwt [makelaar N] zijn wrakingsverzoek. Per e-mail van 7 september 2012 bericht [makelaar K] aan de Raad dat [makelaar N] en hij besloten hebben een mediationtraject in te gaan en hij verzoekt de behandeling van de klacht aan te houden.Per e-mail van 29 oktober 2012 verzoekt [makelaar K] de Raad de behandeling van zijn klacht weer voort te zetten. Bij brief van 12 november 2012 aan [makelaar N] bericht de Raad dat zijn wrakingsverzoek wordt afgewezen.
1.2 Op 7 december 2012 dient [makelaar N] een verweerschrift in dat tevens een klacht tegen [makelaar K] inhoudt.
1.3 Op 10 december 2012 zendt [makelaar K] per e-mail een vonnis in kort geding van 6 december 2012 inzake [makelaar K] tegen [makelaar N].
1.4 Op 28 december 2012 dient [makelaar K] zijn verweerschrift in op de klacht van [makelaar N].
1.5 Bij de mondelinge behandeling van de beide klachten op 19 februari 2013 heeft de Raad [makelaar N] en [makelaar K] in persoon gehoord.
2. De feiten
2.1. Als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de inhoud van de overgelegde bescheiden, voorzover niet betwist, staat het navolgende vast.
2.2. In 1994 zijn [makelaar N] en [makelaar K] een samenwerking aangegaan in de vorm van een vennootschap onder firma waarvan de activiteiten nadien zijn ondergebracht in [X BV] en enkele dochtervennootschappen daarvan. Eind 2008 hebben zij zich gewend tot een accountant en een advocaat omdat [makelaar K] om gezondheidsredenen het samenwerkingsverband wilde beëindigen. De op 9 januari 2009 door beiden ondertekende beëindigingsovereenkomst is aangegaan onder de ontbindende voorwaarde dat de huisbankier haar instemming verleent aan de ontvlechting waaronder de overname van hieruit voortvloeiende verplichtingen door [makelaar N]. Die instemming is niet verleend. In april 2009 is het faillissement van [X BV] uitgesproken. Begin 2009 is [makelaar K] een nieuwe onderneming begonnen, de eenmanszaak [K], met startdatum 1 juli 2008, zoals ingeschreven in het Handelsregister. [Makelaar N] is inmiddels verbonden aan [kantoor Y te T], zoals blijkt uit de vermelding op de website Funda.
2.3. In zijn, “strikt vertrouwelijke” – per e-mail verzonden – brief van 1 augustus 2012 aan het hoofdbestuur van de NVM heeft [makelaar N] onder meer over [makelaar K], lid van dat bestuur, geschreven: “Aan het eind van de onderneming heeft [makelaar K] zich, in mijn visie, onder andere schuldig gemaakt aan oplichting en paulianeus handelen”.
2.4. [Makelaar K] heeft in november 2012 tegen [makelaar N] een kort geding aanhangig gemaakt waarin op 6 december 2012 een vonnis is gewezen door de Voorzieningenrechter te Breda die [makelaar N] verbiedt om jegens derden uitlatingen te doen met de strekking of inhoud dat [makelaar K] zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting en/of paulianeus handelen, al dan niet met een toevoeging “in mijn visie”. [Makelaar K] had daartoe onder meer gesteld, dat de uitlatingen en beweringen van [makelaar N] elke feitelijke grondslag missen en dat hij daardoor in zijn eer en goede naam was aangetast. Voorts stelde hij dat deze uitlatingen afbreuk deden aan het vertrouwen dat relaties en de NVM in [makelaar K] hebben als gevolg waarvan hij schade leed.
2.5. Op 6 augustus 2012 schrijft [makelaar K] aan een opdrachtgever van hem en [kantoor Y] gezamenlijk, dat hij niet in staat is op collegiale wijze met het [kantoor Y] een gezamenlijke opdracht uit te voeren omdat hij genoodzaakt is actie te ondernemen tegen één van de werknemers van [kantoor Y] (bedoeld is hier [makelaar N]) die continu probeert [makelaar K] in een kwaad daglicht te stellen.
3. De klachten
3.1. De klacht van [makelaar K]
De klacht van [makelaar K] houdt in dat [makelaar N] hem, [makelaar K], al geruime tijd via relaties, netwerken en andere derden in een kwaad daglicht wil stellen. Als voorbeelden voert [makelaar K] onder meer aan de e-mail d.d. 1 augustus 2012 van [makelaar N] aan het hoofdbestuur van de NVM. Verder wijst [makelaar K] nog op de e-mails van 9 augustus 2012 van W en M die van [makelaar N] vernomen hadden dat [makelaar K] onder meer faillissementsfraude gepleegd zou hebben.
3.2. De klacht van [makelaar N]
[Makelaar N] verwijt [makelaar K] in zijn klacht dat [makelaar K] zijn strikt vertrouwelijke e-mail van 1 augustus 2012 aan het hoofdbestuur van de NVM in de openbaarheid heeft gebracht door die bij de behandeling van het kort geding op 26 november 2012 aan de voorzieningenrechter over te leggen ter ondersteuning van zijn eis om rectificatie daarvan.
4. De verweren
4.1. Het verweer van [makelaar N]
In zijn verweer tegen het eerste verwijt van [makelaar K] stelt [makelaar N] dat hij een concreet en gerechtvaardigd belang had bij het verzenden van de mail van 1 augustus 2012 aan het hoofdbestuur van de NVM. Zoals door zijn advocaat in de pleitnota van 26 november 2012 bij de behandeling van het kort geding geformuleerd is, was het voor [makelaar N] van belang om te weten of hij de NVM moest aanspreken op twee objectief onjuiste mededelingen aan de pers of dat die een individuele actie van [makelaar K] betroffen. [Makelaar N] weerspreekt dat hij met zijn uitlating “dat [makelaar K] zich, in de visie van [makelaar N], heeft schuldig gemaakt aan paulianeus handelen, oplichting en het veroorzaken van faillissementen” de bedoeling zou hebben gehad [makelaar K] schade te berokkenen. Tegenover het tweede verwijt voert [makelaar N] aan dat de inhoud van de e-mails van W en M van 9 augustus 2012 aan [makelaar K] gebaseerd is op “horen zeggen” en dat die inhoud volgens de conclusie van zijn advocaat voldoende weersproken is in de pleitnota van 26 november 2012, waarnaar hij verwijst.
4.2. Het verweer van [makelaar K]
In het verweerschrift in conventie en klacht in reconventie van [makelaar N] heeft [makelaar K] naar zijn zeggen geen daadwerkelijke klacht tegen hem kunnen ontdekken. De vermeende klachten moeten volgens [makelaar K] gezien worden tegen de achtergrond van de beëindiging in 2008/2009 van het samenwerkingsverband van [makelaar K] en [makelaar N]. Sedertdien heeft [makelaar N] gedurende vier jaar [makelaar K] nergens op aangesproken totdat bij het verweer in het kort geding alsnog bepaalde zaken ter tafel kwamen. Wel heeft [makelaar N] geprobeerd allerlei mensen tegen [makelaar K] op te zetten.
5. Beoordeling
5.1. De klacht van [makelaar K] tegen [makelaar N]
De Raad stelt vast dat de uitlatingen die [makelaar N] tegenover de leden van het hoofdbestuur van de NVM over [makelaar K] heeft gedaan de grens van het toelaatbare hebben overschreden, terwijl aan de Raad voor die uitlatingen geen genoegzame rechtvaardigheidsgrond is gebleken. Gelijk ook de voorzieningenrechter heeft overwogen, hebben de bewoordingen in de brief van [makelaar N] een niet-functioneel en diffamerend karakter. Voor de in die brief vervatte vraag zijn de beschuldigingen niet relevant en van een makelaar mag worden verwacht, dat hij woorden met een beschuldigend karakter als “oplichting” en “paulianeus handelen” niet ten aanzien van een collega gebruikt, zolang hij daarvoor niet tegelijk een goede onderbouwing alsmede een goede rechtvaardiging aandraagt. Die onderbouwing en die rechtvaardiging ontbreken beide.
Uitlatingen als gedaan in de – per e-mail verzonden – brief van [makelaar N] aan de leden van het hoofdbestuur zijn onrechtmatig jegens [makelaar K] en daarom ook klachtwaardig. De relativering, dat dit slechts de “visie” van [makelaar N] is, maakt dit niet wezenlijk anders. Dit een en ander is temeer onrechtmatig, omdat de brief kennelijk is bedoeld om ter kennis te komen van alle vijf leden van het hoofdbestuur, terwijl [makelaar N] door de wijze van verzenden – per e-mail aan “het directiesecretariaat” – tevens bewust heeft gekozen voor het risico, dat ook nog andere personen binnen de NVM daarvan kennis zouden nemen.
[Makelaar N] heeft geweten, althans moeten weten, dat door die uitlatingen de goede naam van [makelaar K] zou worden, althans kunnen worden beschadigd.
De klacht is gegrond en de Raad acht een berisping op zijn plaats.
5.2. De klacht van [makelaar N] tegen [makelaar K]
Voor zover [makelaar N] klaagt over de schending van de vertrouwelijkheid van voormelde e-mail van 1 augustus 2012, overweegt de Raad dat hem daarvan niet is gebleken. Immers, voor zover aan de Raad bekend, heeft [makelaar K] die e-mail alleen als productie in het kort geding overgelegd hetgeen in de gegeven omstandigheden volgens de Raad geoorloofd was.
De Raad acht deze klacht ongegrond. Het komt de Raad overigens voor dat zowel de wijze van adressering als ook de wijze van verzending van de – per e-mail aan het directiesecretariaat verzonden – brief amper of niet in overeenstemming zijn met het volgens [makelaar N] beoogde karakter van vertrouwelijkheid.
6. Beslissing
6.1. De Raad van Toezicht Breda van de NVM:
Verklaart de klacht van [makelaar K] tegen [makelaar N] gegrond en legt [makelaar N] de maatregel op van berisping. Bepaalt dat [makelaar N] terzake van de kosten van de klacht een bijdrage van € 2.854,65 zal voldoen aan de NVM te Nieuwegein binnen zes weken na deze uitspraak.
6.2. De Raad van Toezicht Breda van de NVM:
Verklaart de klacht van [makelaar N] tegen [makelaar K] ongegrond.
Aldus gewezen te Hilvarenbeek door de heer mr. Th.A.J. Verster, voorzitter, de heer W.R. Schulting, makelaarslid en de heer mr. J.J.J.M. Leemans, secretaris/lid en ondertekend op: 13 april 2013