13-20 RvT Breda

Collegialiteit. Uitlatingen over collega.Zie ook 13-19 RvT Breda. Klager en beklaagde hebben samen een aantal collegiale opdrachten gehad. Klager verwijt beklaagde dat hij de gezamenlijke opdrachtgevers een brief heeft gestuurd waarin hij heeft medegedeeld dat hij de collegiale opdracht wenste te beëindigen omdat een medewerker van het kantoor van klager hem continu in een kwaad daglicht probeerde te stellen. In het algemeen dient een brief aan gezamenlijke opdrachtgevers door beide opdrachtnemers geschreven te worden. Van de noodzaak om in de brieven aan de opdrachtgevers te vermelden dat de collegiale opdracht om voornoemde reden - zo al juist - werd beëindigd, is niet gebleken. Door het eenzijdig verzenden van deze brief met die mededeling heeft beklaagde bewust het risico genomen, dat tegenover de geadresseerde de eer en goede naam van klager zouden worden aangetast. Download uitspraak (pdf) Uitspraak CRvT, 13-2494 CRvT

De Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

De heer W, lid van de vereniging en kantoorhoudende bij [kantoornaam], te T, klager,

tegen

De heer K, lid van de vereniging, [kantoornaam], gevestigd te T, beklaagde,

1.            Verloop van de procedure
1.1.        Bij brief van 9 augustus 2012, vergezeld van een aantal bijlagen, heeft klager tegen beklaagde een klacht ingediend bij de NVM te Nieuwegein die de klacht op 7 januari 2013 heeft doorgeleid aan de Raad van Toezicht. Op 14 februari 2013 ontving de Raad bericht van de NVM dat het klachtgeld inmiddels voldaan was.
1.2.        Bij brief van 28 januari 2013 heeft beklaagde zijn verweerschrift, vergezeld van 7 bijlagen, ingediend bij de Raad.
1.3.        Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 19 februari 2013 heeft de Raad klager en beklaagde in persoon gehoord.

2.            De feiten
2.1.        Als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de inhoud van de overgelegde bescheiden, voor zover niet betwist, staat het navolgende vast.
2.2.        Klager en beklaagde samen hebben een aantal collegiale opdrachten gehad.
2.3.        Op 6 augustus 2012 heeft beklaagde klager uitgenodigd voor een gesprek waarbij hij hem heeft medegedeeld dat hij niet meer in staat was om op collegiale wijze met het kantoor [naam kantoor waaraan klager verbonden is] gezamenlijke opdrachten uit te voeren omdat één van de medewerkers van dat kantoor, de heer N, continu probeert hem in een kwaad daglicht te stellen waardoor hij genoodzaakt is tegen N actie te ondernemen.
2.4.        Vervolgens stuurt beklaagde diezelfde dag, 6 augustus 2012, brieven aan die opdrachtgevers waarin hij hen mededeelt de collegiale opdracht te beëindigen om die voornoemde reden.
2.5.        Bij brief van 9 augustus 2012 aan beklaagde reageert klager op diens brieven van 6 augustus 2012 door het indienen van de klacht.

3.            De klacht
3.1.        Klager verwijt beklaagde dat die onmiddellijk na hun bespreking van 6 augustus 2012 zonder enig verder overleg brieven heeft gestuurd naar gezamenlijke opdrachtgevers, waarin de hiervoor sub 2.3 vermelde mededeling werd gedaan.
3.2.        Verder verwijt klager beklaagde dat deze, zonder het betalen van enige vergoeding, vele opdrachten heeft overgenomen die in de portefeuille van kantoor X zaten terwijl die portefeuille door de curator in het faillissement van kantoor X was verkocht aan [naam kantoor waaraan klager verbonden is].
3.3.        Tenslotte klaagt klager er over dat beklaagde tijdens de onderhandelingen over de verhuur van een bedrijfsruimte dit object via het gezamenlijk uitwisselingsysteem heeft afgemeld als zijnde verhuurd terwijl beklaagde daartoe geen opdracht had. Deze bemoeienis van beklaagde heeft geleid tot commotie en irritatie.

4.            Het verweer
4.1.        Voor en tijdens het gesprek van 6 augustus 2012 met klager heeft beklaagde zowel klager als diens compagnon meerdere malen gewezen op het onjuiste handelen van hun medewerker N. Omdat er geen uitzicht was op verbetering van de verstoorde collegiale verhoudingen heeft beklaagde in het belang van de gezamenlijke opdrachtgevers de opdrachten beëindigd zoals hij in voormeld gesprek ook aan klager had medegedeeld. Op verzoek van klager heeft beklaagde hem de ochtend na het gesprek een afschrift gestuurd van de door hem aan een opdrachtgever verzonden brief.
4.2.        Ten aanzien van het tweede deel van de klacht, vermeld onder A. in de brief van 9 augustus 2012, merkt beklaagde op dat klager niet aangeeft over welke zaken het gaat. Hij is eerder ook niet door klager of iemand anders aangesproken op deze zaken en met een door klager gestarte civiele procedure is hij niet bekend. Beklaagde acht het onbehoorlijk dat klager zijn klacht niet onderbouwt.
4.3.        De bedoelde opdracht om te bemiddelen bij de verhuur van een bedrijfsruimte betrof een niet exclusieve opdracht waaraan iedere makelaar kon meedoen in het gesloten NVM-tiarasysteem dat in T. door een handvol NVM businessleden wordt geraadpleegd. Niet alleen beklaagde heeft de opdracht als verhuurd afgemeld maar ook nog een andere NVM-collega heeft dat gedaan en wel nadat de onderhandelingen beëindigd waren. Ook hier ziet beklaagde geen klachtwaardige handeling in.

5.            Beoordeling
5.1.        De Raad is van oordeel dat in zijn algemeenheid een brief aan gezamenlijke opdrachtgevers door beide opdrachtnemers geschreven dient te worden. Van de noodzaak van de mededeling in de brief van 6 augustus 2012 van beklaagde betreffende pogingen van een van de werknemers van [naam kantoor waaraan klager verbonden is] om hem continu in een kwaad daglicht te stellen, indien al juist, is de Raad niet gebleken. Door het eenzijdig verzenden van deze brief met die mededeling heeft beklaagde bewust het risico genomen, dat tegenover de geadresseerde de eer en goede naam van klager zouden worden aangetast. De Raad acht de klacht daarom gegrond.
5.2          Van de gegrondheid van de klachten, hiervoor genoemd sub 3.2 en 3.3, is de Raad uit de stukken en bij de behandeling onvoldoende gebleken.
5.3          Gelet op de gegrondheid van het eerste onderdeel van de klacht legt de Raad de maatregel op van berisping.

6.            Beslissing
6.1.        De Raad van Toezicht verklaart de klacht gegrond en legt aan beklaagde de straf van berisping op.
6.2.        De Raad van Toezicht bepaalt dat beklaagde terzake van de kosten van de behandeling van de klacht een bijdrage van € 2.854,65 zal voldoen en bepaalt dat dit bedrag binnen zes weken na ondertekening van deze uitspraak aan de Nederlandse Vereniging van Makelaars o.g. en vastgoeddeskundigen N.V.M., gevestigd te Nieuwengein, zal worden voldaan.

Aldus gewezen te Hilvarenbeek door de heer mr. Th.A.J. Verster, voorzitter, de heer W.R. Schulting, makelaarslid en de heer mr. J.J.J.M. Leemans, secretaris/lid en ondertekend op: 13 april 2013