11-2349 CRvT

Geen hoger beroep per e-mail Het Reglement Tuchtrechtspraak schrijft voor dat hoger beroep wordt ingesteld door middel van en schriftelijke kennisgeving binnen de beroepstermijn. Appellant is binnen die termijn via een e-mailbericht in beroep gekomen. Nu nergens intern of extern is toegelicht dat een e-mailbericht met een schriftelijke kennisgeving kan worden gelijkgesteld, is eerstgenoemde wijze van berichtgeving niet voldoende. Dat een elektronisch bericht op papier kan worden uitgedraaid, maakt dit niet anders. Er is weliswaar een tendens in de wetgeving om elektronische berichtgeving gelijk te stellen met schriftelijke mededelingen, maar in die gevallen worden extra waarborgen gevergd om onder meer de identiteit van de verzender en/of opsteller vast te stellen, evenals het moment van de verzending. Download uitspraak (pdf)

De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

De heer M. M, wonende te S, appellant/klager,

tegen

De heer P. S., aangesloten NVM Makelaar, gevestigd en kantoorhoudende te S, beklaagde,

1.             Verloop van de procedure
1.1         Op 9 juni 2009 heeft appellant bij de NVM een klacht ingediend tegen beklaagde. De NVM heeft de klacht doorgeleid aan de Raad van Toezicht Groningen. Deze heeft bij beslissing van 15 oktober 2009, verzonden op 7 januari 2010, op die klacht beslist. In deze beslissing is de tegen beklaagde ingediende klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en is aan hem de straf van berisping opgelegd. De Raad van Toezicht heeft voorts bepaald dat beklaagde met een bedrag van € 2.450 dient bij te dragen in de kosten van de behandeling van de klacht. Appellant heeft in een e-mailbericht dat op 3 maart 2010 is verzonden aan de secretaris van de Centrale Raad van Toezicht en de NVM meegedeeld dat hij in hoger beroep wil komen van deze beslissing.
1.2         In zijn beroepschrift van 6 maart 2010 heeft appellant de gronden aangevoerd waarop zijn hoger beroep is gebaseerd.
1.3         Beklaagde heeft in zijn verweerschrift van 13 april 2010 verweer gevoerd in hoger beroep.
1.4         Bij brief van 5 januari 2011 heeft appellant gereageerd op de inhoud van het verweerschrift van 13 april 2010 van beklaagde.
1.5         Bij brief van 12 januari 2011 heeft appellant nog een productie in het geding gebracht.
1.6         De Centrale Raad van Toezicht heeft kennis genomen van de in eerste instantie tussen partijen gewisselde stukken en de beslissing van de Raad van Toezicht.
1.7         Ter zitting van 3 februari 2011 van de Centrale Raad van Toezicht is beklaagde verschenen vergezeld van zijn gemachtigde mr. D.J.M. Volkholz-Plaum. Appellant heeft bij brief van 28 januari 2011 meegedeeld dat hij is verhinderd om de behandeling ter zitting bij te wonen, maar hij heeft niet om aanhouding verzocht.
1.8         Beklaagde is door de Centrale Raad van Toezicht gehoord en heeft zijn standpunt nader toegelicht. Mr. Volkholz heeft zich daarbij bediend van een pleitnotitie.
1.9         Bij brief van 8 februari 2011 heeft de secretaris van de Centrale Raad van Toezicht aan appellant een exemplaar van de pleitnotitie van mr. Volkholz toegezonden. In de brief is aan appellant verzocht om zich uit te laten over de vraag of hij in zijn hoger beroep kan worden ontvangen, nu hij eerst na het verstrijken van de beroepstermijn een schriftelijk stuk heeft ingediend met betrekking tot het hoger beroep.
1.10     In zijn brief van 11 februari 2011, waarbij een kopie van de brief van 3 maart 2010 van appellant aan de secretaris van de Centrale Raad van Toezicht was gevoegd, heeft appellant betoogd dat hij naar zijn oordeel in zijn hoger beroep kan worden ontvangen.
1.11     Namens beklaagde heeft mr. Volkholz-Plaum in haar brief van 7 maart 2011 het standpunt ingenomen dat het hoger beroep niet tijdig is ingesteld.

2.             Beoordeling van het geschil in hoger beroep
2.1         Door het hoger beroep ligt de klacht in volle omvang ter beoordeling aan de Centrale Raad van Toezicht voor. Artikel 92 van de statuten van de NVM die op 15 januari 2010 zijn gepasseerd door notaris mr. Flokstra en nadien in werking zijn getreden, bepaalt dat ondermeer zaken met betrekking tot het tuchtrecht die aanhangig zijn op de dag voor het inwerking treden van de gewijzigde statuten, worden afgehandeld overeenkomstig de op dat moment geldende regels en procedures door de toen daartoe bevoegde instanties. Aangezien de klacht tegen beklaagde is ingediend op 9 juni 2009 is de voor 15 januari 2010 geldende regelgeving van de NVM van toepassing.
2.2         Als meest verstrekkende verweer is door beklaagde aangevoerd dat appellant niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen omdat dit zou zijn ingesteld na het verstrijken van de beroepstermijn. De Centrale Raad van Toezicht overweegt als volgt.
2.3         Bij aangetekende brief met bericht van ontvangst van 7 januari 2010 heeft de secretaris van de Raad van Toezicht Groningen de uitspraak aan appellant verzonden. Blijkens de zogenoemde “handtekening retourkaart” is de uitspraak op 8 januari 2010 door de echtgenote van appellant in ontvangst genomen.
2.4         In artikel 41 van het Reglement Tuchtrechtspraak NVM 2009 is bepaald dat binnen acht weken na dagtekening van de brief waarbij het afschrift van de uitspraak aan partijen is toegezonden, daartegen beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Toezicht. In de onderhavige zaak is derhalve de beroepstermijn op 8 januari 2010 ingegaan en geëindigd op 4 maart 2010.
2.5         In artikel 42 van voormeld reglement is bepaald dat hoger beroep wordt ingesteld door middel van een schriftelijke kennisgeving, welke binnen de in artikel 41 vermelde termijn door de secretaris van de Centrale Raad van Toezicht danwel door het Algemeen Bestuur moet zijn ontvangen.
2.6         Appellant heeft op 3 maart 2010 zowel aan de secretaris van de Centrale Raad van Toezicht als de NVM een e-mailbericht verzonden, waarin de mededeling is opgenomen dat hij in hoger beroep wil komen van de uitspraak van de Raad van Toezicht Groningen. De vraag is of door de verzending van een e-mailbericht is voldaan aan het in voormeld artikel 42 opgenomen voorschrift dat hoger beroep moet worden ingesteld door middel van een schriftelijke kennisgeving.
2.7         Het Reglement Tuchtrechtspraak NVM is bij besluit van 13 mei 1965 vastgesteld door de ledenvergadering. Het is gewijzigd op 9 december 1983 en vervolgens nog in 2001, 2003, 2004 en 2008. In het op 1 januari 1984 van kracht geworden reglement is bepaald, dat hoger beroep moet worden ingesteld door middel van een schriftelijke kennisgeving en dit voorschrift is sindsdien gehandhaafd. Ook in de reglementen die op 1 januari 2010 en 1 januari 2011 van kracht zijn geworden is bepaald, dat hoger beroep moet worden ingesteld door middel van een schriftelijke kennisgeving. De Centrale Raad van Toezicht merkt op dat in deze reglementen in artikel 21 de bepaling is opgenomen dat alle stukken die van of namens een Raad van Toezicht of het secretariaat Interne Rechtspraak aan klager of beklaagde uitgaan, per e-mail of per gewone post worden verzonden, met uitzondering van de uitspraak die aangetekend wordt verzonden. In de reglementen die voor 1 januari 2010 van kracht waren, was daarentegen de bepaling opgenomen dat alle stukken aangetekend moesten worden verzonden. Uit het voorgaande volgt dat in het reglement sinds 1 januari 2010, anders dan voorheen, de mogelijkheid is opgenomen om aan partijen ook per e-mail (proces)stukken te verzenden, terwijl daarin ten aanzien van de wijze van het instellen van hoger beroep geen wijziging is opgenomen.
2.8         Op grond van het feit dat gedurende een lange reeks van jaren in de elkaar opvolgende reglementen de bepaling is opgenomen dat hoger beroep moet worden ingesteld door middel van een schriftelijke kennisgeving en bij de presentatie van deze regelgeving niet intern of extern is toegelicht dat met een schriftelijke kennisgeving een e-mailbericht kan worden gelijk gesteld, is de Centrale Raad van Toezicht van oordeel dat met een schriftelijke kennisgeving is bedoeld een per post of telefax te verzenden schriftelijk bericht. Een e-mailbericht is daarentegen een elektronisch bericht en voldoet daardoor niet aan het in het reglement voorgeschreven schriftelijkheidsvereiste. Dat een dergelijk elektronisch bericht desgewenst kan worden uitgedraaid maakt dat niet anders.
2.9         De Centrale Raad van Toezicht voegt aan het voorgaande toe, dat weliswaar sprake is van een tendens in de wetgeving om te streven naar de gelijkstelling van elektronische mededelingen aan schriftelijke mededelingen, maar in het kader daarvan veelal extra waarborgen worden gesteld met het doel om ondermeer de identiteit van de opsteller en/of verzender van de elektronische mededeling vast te stellen, evenals het moment van de verzending daarvan. Deze wetgeving strekt er echter niet toe om in de verenigingsreglementen, waaronder het reglement tuchtrechtspraak NVM, in te grijpen.
2.10     Nu dan ook in de tekst van artikel 41 van dit reglement het voorschrift is opgenomen dat het hoger beroep moet worden ingesteld door middel van een schriftelijke kennisgeving en geen aanwijzing bestaat dat de ledenvergadering van de NVM als regelgever heeft beoogd daaronder ook een uit te draaien elektronisch bericht te laten vallen, is de slotsom dat niet door middel van de verzending van een e-mailbericht hoger beroep kan worden ingesteld.
2.11     In zijn brief van 11 februari 2011 heeft appellant nog aangevoerd dat hij op grond van telefonische mededelingen van de secretaresse van de secretaris van de Centrale Raad van Toezicht en de secretaris zelf, heeft kunnen menen dat beroep kon worden ingesteld door middel van de verzending van een elektronisch bericht. Daargelaten het feit dat de desbetreffende secretaresse en de secretaris van de Centrale Raad van Toezicht zich niet kunnen herinneren dat door hen daarover een mededeling aan appellant zou zijn gedaan en van een dergelijke mededeling ook geen aantekening in het dossier is te vinden, heeft te gelden dat aan de (vijf leden van de) Centrale Raad van Toezicht is voorbehouden om te beslissen over de vraag of is voldaan aan het in artikel 41 van het reglement opgenomen voorschrift. Zoals hiervoor onder 2.10 is overwogen is de Centrale Raad van Toezicht van oordeel dat aan dit voorschrift niet is voldaan.
2.12     Nu appellant niet tijdig en op de voorgeschreven wijze in hoger beroep is gekomen tegen de uitspraak van 15 oktober 2009 van de Raad van Toezicht Groningen, kan hij daarin niet worden ontvangen en komt de Centrale Raad van Toezicht niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
2.13     Gelet op de inhoud van de statuten en het Reglement Tuchtrechtspraak NVM komt de Centrale Raad van Toezicht tot de volgende uitspraak.

3.             Beslissing in hoger beroep
3.1         Verklaart appellant niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de beslissing van 15 oktober 2009 van de Raad van Toezicht Groningen.

Aldus gewezen te Amersfoort door mr. D.H. de Witte, voorzitter, mr. P. van der Kolk-Nunes, mr. J.T. Anema, R. Wijmenga en F.J. van der Sluijs in aanwezigheid van en gehoord het advies van mr. J.A. van den Berg, secretaris en ondertekend op 19 mei 2011.

D.H. de Witte
voorzitter

J.A. van den Berg
secretaris