10-2355 CRvT

Onjuiste samenstelling raad van toezicht. Oud en nieuw Reglement Tuchtrechtspraak. Belangenbehartiging verkoper. Gebreken aan het verkochte pand – vochtdoorslag in kelder. Depotstelling van herstelbedrag. De uitspraak van de Raad van toezicht is gedaan door drie rechtsprekers onder wie de secretaris. Dat is weliswaar in overeenstemming met de procedure zoals die is voorgeschreven met betrekking tot klachten van na 1 januari 2010, maar in strijd met het Reglement Tuchtrechtspraak 2009 dat gelet op het moment van indiening van de klacht van toepassing is. Om die reden wordt de beslissing van de raad van toezicht vernietigd. De Centrale Raad doet niettemin in hoogste ressort uitspraak.   Klagers/verkopers stellen dat hun makelaar (beklaagde) de kopers niet op de hoogte stelde van vochtdoorslag in de kelder, dat hij zonder overleg een depot van €5000 aan kopers voorstelde en dat hij klagers niet bijstond toen de kopers niet wilden afnemen vanwege het bouwkundig gebrek. De Centrale Raad constateert dat geen van de verwijten terecht zijn. Download uitspraak (pdf)

De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

De heer mr B. en mevrouw mr V., beiden wonende te A, appellanten/klagers,

tegen

S, lid van de vereniging, gevestigd en kantoorhoudende te R, beklaagde,

1.             Verloop van de procedure
1.1         Appellanten hebben bij brief van 25 mei 2009 bij de afdeling Consumentenvoorlichting van de NVM een klacht ingediend tegen beklaagde. De NVM heeft de klacht doorgeleid aan de Raad van Toezicht Rotterdam. Deze heeft bij beslissing van 16 maart 2010, verzonden op 13 april 2010, op die klacht beslist. In deze beslissing is de tegen beklaagde ingediende klacht ongegrond verklaard. Appellanten zijn bij brief van 2 juni 2010 tijdig van deze beslissing in hoger beroep gekomen.
1.2         In hun beroepschrift van 23 augustus 2010 hebben appellanten de gronden aangevoerd waarop hun hoger beroep is gebaseerd.
1.3         Beklaagde heeft in haar verweerschrift van 29 september 2010 verweer gevoerd in hoger beroep.
1.4         De Centrale Raad van Toezicht heeft kennis genomen van de in eerste instantie tussen partijen gewisselde stukken en de beslissing van de Raad van Toezicht.
1.5         Ter zitting van 16 december 2010 van de Centrale Raad van Toezicht zijn appellanten, die op de voorgeschreven wijze zijn opgeroepen, niet verschenen. Namens beklaagde is verschenen de heer Van O.De voorzitter van de Centrale Raad van Toezicht heeft bij aanvang van de zitting het navolgende opgemerkt. In de statuten van de NVM en de reglementen, waaronder het Reglement Tuchtrechtspraak NVM, is als overgangsregel opgenomen, dat op de procedure van de klachten van toepassing zijn de statuten en reglementen zoals deze bij indiening van de klacht luiden. Op 1 januari 2010 is het Reglement Tuchtrechtspraak NVM en op 15 januari 2010 zijn de statuten van de NVM gewijzigd. Aangezien de klacht is ingediend op 25 mei 2009 zijn de vóór 1 januari 2010 geldende procedure regels van toepassing. Eén van de wijzigingen per 1 januari 2010 is de samenstelling van de Raad van Toezicht. Vanaf die datum bestaat de Raad van Toezicht niet meer uit 3 leden en een adviserende ambtelijk secretaris, maar uit drie leden waaronder de ambtelijk secretaris. In deze zaak heeft de Raad van Toezicht Rotterdam beslist in de samenstelling zoals die volgens het Reglement Tuchtrechtspraak NVM voor ná 1 januari 2010 ingediende klachten geldt. Als het vóór 1 januari 2010 geldende Reglement Tuchtrechtspraak NVM van toepassing is, is die samenstelling in strijd met het van toepassing zijnde Reglement Tuchtrechtspraak NVM, waardoor de uitspraak op die grond wordt vernietigd. Alsdan rijst de vraag of de klacht moet worden terugverwezen naar de Raad van Toezicht Rotterdam teneinde in de juiste samenstelling opnieuw over de klacht te beslissen of dat de Centrale Raad van Toezicht op de klacht een inhoudelijke beslissing neemt. De Voorzitter houdt de gemachtigde van beklaagde voor dat bij de Centrale Raad van Toezicht het voornemen bestaat om zelfstandig en in laatste instantie op de klacht een beslissing te geven. Deze heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij tegen deze voorgestelde gang van zaken geen bezwaar heeft.
1.6         De gemachtigde van beklaagde is door de Centrale Raad van Toezicht gehoord en heeft het standpunt van beklaagde nader toegelicht.

2.             De feiten
2.1         Als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de inhoud van de overgelegde bescheiden, voor zover niet betwist, staat het navolgende vast.
2.2         In juni 2006 geven appellanten aan beklaagde opdracht om te bemiddelen bij de verkoop van hun woonhuis gelegen aan de W-singel 191 in R. Naar aanleiding van de uitvoering van nieuwbouwactiviteiten in de achter het woonhuis gelegen straat heeft het expertisebureau H op 9 juni 2005 een zogenoemd “vooropnamerapport” samengesteld. Daarin maakt de desbetreffende expert melding van “vochttoeslag in stukwerk wanddelen” op diverse plaatsen in de kelder. Appellanten vullen de zogenoemde “Vragenlijst voor de verkoop van een woning” in en zij maken daarin geen melding van gebreken of bezwaren.
2.3         In november 2006 verkopen appellanten hun woonhuis. In opdracht van de kopers voert een medewerker van de Vereniging Eigen Huis een aankoopkeuring uit en stelt geen gebreken vast.
2.4         Tijdens de aan de levering van het woonhuis voorafgaande inspectie op 1 maart 2007, waaraan appellanten niet deelnemen, is in de kelder de aanwezigheid van vocht vastgesteld. De aan het kantoor van beklaagde verbonden makelaar P, die aanwezig is bij de inspectie, brengt de mogelijkheid van het stellen van een depot van € 5.000 ter sprake. De kopers delen vervolgens mee dat zij op 1 maart 2007 niet aan de overdracht van het woonhuis zullen meewerken.
2.5         Op 2 maart 2007 inspecteert appellante Van V de kelder maar stelt daarin niet de aanwezigheid van vocht vast. Appellanten en de kopers spreken af dat zij het woonhuis door hun aannemers gezamenlijk zullen laten inspecteren. Op 4 maart 2007 verklaren de kopers zich alsnog bereid om het woonhuis af te nemen waarna op 5 maart 2007 de eigendom wordt overgedragen.
2.6         Bij brief van 8 maart 2007 stellen appellanten beklaagde aansprakelijk voor de door hen gestelde schade als gevolg van de vertraging die is opgetreden bij de eigendomsoverdracht van het woonhuis. Blijkens deze brief verwijten appellanten beklaagde dat de kopers door makelaar P niet zijn geïnformeerd over in de kelder optredend vocht, hoewel de makelaar daarmee volgens appellanten bekend was. Zij verwijten hem voorts dat hij aan de kopers zonder aanleiding en overleg met hen, een depot van € 5.000 heeft aangeboden in afwachting van de uitkomst van een nader onderzoek naar de staat van de kelder.
2.7         In de daaropvolgende e-mailwisseling voert beklaagde aan dat appellanten geen informatie hebben verstrekt over de vochtproblemen in de kelder en makelaar P daarvan niet op de hoogte was. Beklaagde betwist voorts dat ten behoeve van de kopers zonder overleg of goedkeuring van appellanten een depot van € 5.000 is aangeboden.

3.             De klacht
3.1         De klacht, zoals deze door de Raad van Toezicht is samengevat, tegen welke samenvatting geen bezwaar is gemaakt, houdt het navolgende in.
3.2         Appellanten verwijten beklaagde dat door hem aan de kopers geen melding is gemaakt van het optreden van vocht in de kelder, hoewel beklaagde daarover door appellanten was geïnformeerd.
3.3         Appellanten verwijten beklaagde voorts dat hij, nadat de kopers tijdens de inspectie van het woonhuis voorafgaand aan de eigendomsoverdracht de aanwezigheid van vocht hadden vastgesteld in de kelder, zonder voorafgaand overleg met appellanten heeft gewezen op de mogelijkheid van het stellen van een depot van € 5.000.
3.4         Tot slot verwijten appellanten beklaagde dat deze aan hen geen ondersteuning meer heeft geboden nadat de kopers aanvankelijk hadden geweigerd om medewerking te verlenen aan de uitvoering van de koopovereenkomst.

4.             Het hoger beroep
4.1         Appellanten hebben in hoger beroep, samengevat en zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd.
4.2         De beslissing van de Raad van Toezicht moet worden vernietigd omdat de samenstelling daarvan, bestaande uit twee leden waaraan een secretaris was toegevoegd, niet overeenkomstig de in het Reglement Tuchtrechtspraak NVM opgenomen voorschriften is geweest.
4.3         Beklaagde heeft nagelaten om de kopers al tijdens de bezichtigingen te informeren over het feit dat ingeval van ernstige regenval een geringe hoeveelheid water in de kelder staat. Appellanten hebben beklaagde daarover mondeling geïnformeerd en de bevestiging van deze mededeling is opgenomen in het e-mailbericht van 13 maart 2007 van beklaagde. De vochtdoorslag was bovendien zichtbaar. Voorts geldt dat beklaagde hiervan op grond van zijn plaatselijke bekendheid op de hoogte behoorde te zijn, aangezien het woonhuis is gelegen aan een singel in de S-polder. Door tijdens de aan de eigendomsoverdracht voorafgaande inspectie zonder overleg met appellanten aan de kopers een depot voor te stellen, heeft beklaagde de belangen van appellanten niet naar behoren behartigd.
4.4         Beklaagde was na de bezichtiging op 1 maart 2007 op de hoogte van de bezwaren van de kopers, maar heeft nagelaten om appellanten daarover te informeren en het initiatief te nemen om te streven naar een oplossing van het geschil met de kopers. Onjuist is daarom de overweging van de Raad van Toezicht dat beklaagde niet het verwijt treft dat zij appellanten na deze bezichtiging niet meer heeft bijgestaan.

5.             Het verweer
5.1         Beklaagde heeft in hoger beroep, samengevat en zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd.
5.2         In het door appellanten ingevulde vragenformulier hebben zij geen melding gemaakt van het optreden van vocht in de kelder. Naar aanleiding van de op 1 maart 2007 door de kopers uitgevoerde inspectie waarbij in de kelder vocht werd vastgesteld, is door appellanten telefonisch aan beklaagde meegedeeld dat in geval van uitzonderlijke regenval sprake kan zijn van enige wateroverlast in de kelder. Appellanten hebben in strijd met hun informatieplicht nagelaten om beklaagde daarover in te lichten.
5.3         Beklaagde was ermee bekend dat zonder goedkeuring van appellanten geen depotstelling kon plaatsvinden. Aan de kopers is slechts voorgehouden dat een mogelijke depotstelling eraan zou kunnen bijdragen dat de eigendomsoverdracht zou kunnen plaatsvinden op de overeengekomen datum. Onjuist is dat in dat verband een bedrag van € 5.000 is genoemd. Met de kopers is niet gesproken over de overigens aan beklaagde niet bekende oorzaak van de wateroverlast. Evenmin is tegenover hen een standpunt ingenomen ten aanzien van de vraag welke partij de kosten van reparatie zou dienen te dragen.
5.4         Appellanten hebben op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat ondersteuning door beklaagde was gewenst bij de oplossing van de met de kopers gerezen problemen.

6.             Beoordeling van het geschil in hoger beroep
6.1         De Centrale Raad van Toezicht heeft eerst (ambtshalve) te beslissen of de Raad van Toezicht de op de klacht van toepassing zijnde statuten en reglementen heeft toegepast.
6.2         Appellanten hebben op 25 mei 2009 een klacht bij de NVM ingediend. Het Reglement Tuchtrechtspraak NVM is op 1 januari 2010 gewijzigd, terwijl de statuten zijn gewijzigd op 15 januari 2010. Op de procedure van de klacht zijn derhalve van toepassing de tot 1 januari 2010 geldende reglementen en de statuten zoals die tot 15 januari 2010 luidden.
6.3         Ingevolge het Reglement Tuchtrechtspraak NVM, zoals dat op 1 januari 2009 in werking is getreden en op 1 januari 2010 is gewijzigd, bestaat de Raad van Toezicht uit drie natuurlijke personen (artikel 2) waaraan een rechtsgeleerd secretaris is toegevoegd die in de Raad van Toezicht een adviserende stem heeft (artikel 3).
6.4         De beslissing van 16 maart 2010 van de Raad van Toezicht Rotterdam is weliswaar genomen door drie natuurlijke personen, doch één van deze personen is de secretaris. De secretaris heeft derhalve niet slechts geadviseerd, doch ook beslist. Dit is weliswaar in overeenstemming met de procedure die is voorgeschreven met betrekking tot klachten die vanaf 1 januari 2010 worden ingediend,doch in strijd met het Reglement Tuchtrechtspraak 2009, dat gelet op de indiening van de klacht op 25 mei 2009 van toepassing is.
6.5         Nu de beslissing van de Raad van Toezicht Rotterdam is genomen in een samenstelling die strijdig is met het Reglement Tuchtrechtspraak NVM 2009, is de beslissing met dit reglement in strijd en vernietigt de Centrale Raad van Toezicht op deze grond de beslissing.
6.6         Mede gelet op de omstandigheid dat daartegen geen bezwaar is gemaakt zal de Centrale Raad van Toezicht de klacht inhoudelijk beoordelen en daarop beslissen.
6.7         De klacht ligt in volle omvang aan de Centrale Raad van Toezicht voor.
6.8         In de “Vragenlijst voor de verkoop van een woning” is door appellanten niet vermeld dat in de kelderruimte sprake is van een vochtprobleem. De stelling van appellanten dat zij de aan beklaagde verbonden makelaars daarover zou hebben geïnformeerd tijdens de opname van het woonhuis in het kader van het verstrekken van de verkoopopdracht, is door beklaagde betwist. Dat beklaagde daarover vóór het sluiten van de koopovereenkomst wel zou zijn geïnformeerd kan, anders dan door appellanten is aangevoerd, niet worden afgeleid uit de e-mail van 13 maart 2007 van makelaar Van O aan appellanten. Ter zitting van de Centrale Raad van Toezicht heeft makelaar Van O aangevoerd dat de in deze e-mail opgenomen mededeling met betrekking tot incidentele vochtoverlast, was gebaseerd op informatie die na het sluiten van de koopovereenkomst aan de makelaars was verstrekt. Het verwijt dat aan de kopers voorafgaande aan het sluiten van de koopovereenkomst geen melding is gemaakt van het optreden van vocht in de kelder hoewel de makelaars daarmee bekend zouden zijn geweest, komt dan ook niet vast te staan. Het eerste onderdeel van de klacht is ongegrond.
6.9         Tijdens de aan de eigendomsoverdracht voorafgaande inspectie van het woonhuis, waaraan appellanten niet hebben deelgenomen, is vastgesteld dat zich in de kelderruimte vocht bevond. Het past in het kader van een behoorlijke belangenbehartiging dat makelaar P, die werd geconfronteerd met de mededeling van de kopers dat zij geen medewerking zouden verlenen aan het transport van het woonhuis, heeft getracht om te bevorderen dat het transport op de overeengekomen datum doorgang zou vinden, door te wijzen op de mogelijkheid van het stellen van een zeker depot ten behoeve van de kopers. In aanmerking genomen het belang van appellanten bij uitvoering van de koopovereenkomst op de overeengekomen datum, is begrijpelijk dat makelaar P een dergelijke, overigens door appellanten nog goed te keuren, oplossing bespreekbaar heeft gemaakt. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
6.10     Dat geldt ook voor het laatste klachtonderdeel. Zonder beklaagde daarbij te betrekken of te informeren hebben appellanten op 3 en 4 maart 2007 overleg gevoerd met de kopers van het woonhuis en is de eigendom daarvan op 5 maart 2007 overgedragen. Onder de geschetste omstandigheden kan aan beklaagde niet worden verweten dat zij appellanten geen ondersteuning heeft geboden nadat met de kopende partij een geschil was ontstaan.
6.11     Gegeven hetgeen is overwogen onder 6.4 dient de beslissing van de Raad van Toezicht te worden vernietigd.
6.12     Gelet op de inhoud van de statuten en het Reglement Tuchtrechtspraak NVM komt de Centrale Raad van Toezicht tot de volgende uitspraak.

7.             Beslissing in hoger beroep
7.1         Vernietigt de beslissing van 16 maart 2010 van de Raad van Toezicht Rotterdam.
7.2         Verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen te Amersfoort door mr. D.H. de Witte voorzitter, mr. K.E. Mollema, drs. A.P.Z. van der Houwen, R. Wijmenga en W. van Haselen in aanwezigheid van en gehoord het advies van mr. J.A. van den Berg, secretaris en ondertekend op 16 februari 2011.