10-2335 CRvT

Taxatie. Niet in redelijkheid tot stand gekomen waardering. Meerdere vergelijkbare klachten. Onzorgvuldigheden bij redigeren rapport. Klaagster koopt november 2005 een woning voor € 258.000. De makelaar taxeert deze voor de financiering en komt op een verkoopwaarde van € 260.000. In januari 2007 bepaalt een andere makelaar de verkoopwaarde per die datum op € 207.000 en in december 2007 stelt weer een andere makelaar dat de verkoopwaarde in februari 2006 € 225.000 bedroeg. De woning is in 2004 tevergeefs te koop aangeboden voor € 269.000. Ook nadat de prijs medio 2005 stapsgewijs werd verlaagd naar € 209.000 werd het object niet verkocht. In januari 2006 werd de woning verkocht voor € 214.000. Tegen de achtergrond van deze verkoophistorie is niet goed begrijpelijk dat de makelaar in zijn taxatie de verwachting uitspreekt dat het pand in 3 tot 6 manden verkocht zou kunnen worden voor € 260.000. De Centrale Raad houdt bij de bepaling van de strafmaat rekening met de op deze zelfde dag gegeven beslissingen in vergelijkbare klachtzaken. Tuchtrechtelijk laakbaar is dat de makelaar niet als feitelijke opdrachtgever tot taxatie vermeldde de verkoper van het object, maar de koopster/klaagster. Download uitspraak (pdf)

De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

1. mevrouw L.M. G., wonende te R. en mevrouw P.D. G., wonende te V., (hierna gezamenlijk: G.),
2.  DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS o.g. en VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM (hierna: NVM), gevestigd en kantoorhoudende te Nieuwegein, appellanten, tevens verweerders in hoger beroep,

tegen:

de heer R.G. P. (hierna: P.), aangesloten NVM Makelaar, gevestigd en kantoorhoudende in V. beklaagde/appellant.

1.                       Verloop van de procedure
1.1                   Op 12 mei 2009 heeft G. bij de Afdeling Consumentenvoorlichting van de NVM een klacht ingediend tegen P.. Deze klacht is doorgeleid naar de Raad van Toezicht Rotterdam. Deze heeft bij beslissing van 20 oktober 2009, verzonden op 20 oktober 2009, op die klacht beslist. In deze beslissing is de klacht gegrond verklaard maar aan P. is geen straf opgelegd. De Raad van Toezicht heeft bepaald dat P. met een bedrag van € 1.151,49 dient bij te dragen in de kosten van de behandeling van de klacht. G., de NVM en P. zijn tijdig van deze beslissing in hoger beroep gekomen.
1.2                   In haar beroepschrift van 11 november 2009 heeft G. de gronden aangevoerd waarop haar hoger beroep is gebaseerd.
1.3                   De NVM heeft in haar beroepschrift van 9 december 2009 de gronden aangevoerd waarop haar hoger beroep is gebaseerd.
1.4                   P. heeft in zijn beroepschrift van 5 februari 2010 de gronden aangevoerd waarop zijn hoger beroep is gebaseerd. Hij heeft tevens verweer gevoerd tegen het door G. en de NVM ingestelde hoger beroep.
1.5                   De NVM heeft in haar verweerschrift van 25 februari 2010 verweer gevoerd tegen het door P. ingestelde hoger beroep.
1.6                   G. heeft in haar verweerschrift van 7 april 2010 verweer gevoerd tegen het door P. ingestelde hoger beroep.
1.7                   De Centrale Raad van Toezicht heeft kennis genomen van de in eerste instantie tussen partijen gewisselde stukken en de beslissing van de Raad van Toezicht.
1.8                   Bij brief van 8 juni 2010 zijn door P. aanvullende producties in het geding gebracht.
1.9                   Ter zitting van 17 juni 2010 van de Centrale Raad van Toezicht zijn verschenen:
     mr. C.P. van den Berg namens G.;
     P. in persoon bijgestaan door mr. M. Jongkind;
     namens de NVM de heer C.M.J. Cramer bijgestaan door mr. G.F. Terhaar sive Droste.
1.10               Partijen zijn door de Centrale Raad van Toezicht gehoord en hebben hun standpunten nader toegelicht. Mr. van den Berg, mr. Terhaar sive Droste en mr. Jongkind hebben zich daarbij bediend van pleitnotities.

2.                       De feiten
2.1                   Als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de inhoud van de overgelegde bescheiden, voor zover niet betwist, staat het navolgende vast.
2.2                   G. koopt op 11 november 2005 het appartement gelegen aan de Graaf F-straat 82B in R. voor een koopsom van € 258.000.
2.3                   Blijkens zijn taxatierapport van 16 november 2005 taxeert P. in opdracht van G. per 16 november 2005 de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik daarvan op € 260.000 en de executiewaarde op € 228.000.
2.4                   In opdracht van Schildtinvent B.V. taxeert de in R. gevestigde makelaar P. per 11 januari 2007 de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik op € 198.000 en de executiewaarde vrij van huur en gebruik op € 168.000.
2.5                   In opdracht van de projectleider van het zogenoemde Alijdaproject taxeert de in R. gevestigde makelaar S. op 6 december 2007 de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik per 28 februari 2006 op € 225.000 en de executiewaarde vrij van huur en gebruik op € 200.000.
2.6                   Op verzoek van de advocaat van G. beoordeelt de in B. gevestigde makelaar M. het aan hem ter beschikking gestelde dossier, waaronder het taxatierapport van P.. In zijn brief van 10 april 2009 deelt M. mee dat hij op basis van de aan hem ter beschikking staande gegevens van oordeel is dat P. als redelijk handelend taxateur niet tot zijn taxatie heeft kunnen komen.

3.                       De klacht
3.1                   De klacht, zoals deze door de Raad van Toezicht is samengevat, tegen welke samenvatting geen bezwaar is gemaakt, houdt het navolgende in.
3.2                   G. is van oordeel dat het door P. op 16 november 2005 uitgebrachte taxatierapport ondeugdelijk is en daarin geen reële voorstelling van zaken is gegeven met betrekking tot de waarde van het woonhuis. Daardoor heeft P. niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend taxateur mag worden verwacht en G. heeft als gevolg van zijn handelen ernstige schade geleden.

4.                       Het hoger beroep van G.
4.1                   G. heeft in hoger beroep, samengevat en zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd.
4.2                   Ten onrechte heeft de Raad van Toezicht aan P. geen straf opgelegd. De Centrale Raad van Toezicht dient de naar aanleiding van de door G. tegen P. ingediende klachten, de door de Raad van Toezicht Rotterdam op 20 oktober 2009 gewezen beslissingen met de kenmerken 2009.07 en 2009.08 te vernietigen, en die beide zaken gevoegd te behandelen met het hoger beroep dat is ingesteld tegen de door de Raad van Toezicht gewezen beslissing naar aanleiding van de door Van der W. tegen P. ingediende klacht. Aangezien sprake is van een bepaald patroon van onzorgvuldig dan wel laakbaar handelen van P., dient daarmee rekening te worden gehouden bij het bepalen van de strafmaat. Aan P. dient de straf te worden opgelegd van ontzetting uit het lidmaatschap, dan wel één van de andere in artikel 32 van het Reglement Tuchtrechtspraak NVM vermelde straffen. In het algemeen belang is publicatie van de beslissing gewenst. P. moet voorts worden veroordeeld in de kosten van de behandeling van de klacht in beide instanties.

5.                       Het hoger beroep van de NVM
5.1                   De NVM heeft in hoger beroep, samengevat en zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd.
5.2                   E Vastgoed B.V. heeft aan P. de opdracht tot taxatie gegeven. Aangezien P. in zijn rapport heeft vermeld dat mevrouw L.M. G. en mevrouw P.D. G. de opdracht tot taxatie hebben verstrekt, heeft hij daarin een onjuiste voorstelling van zaken gegeven. Uit navraag binnen de kring van makelaars van de NVM is gebleken dat een van de verkopende partij afkomstige opdracht tot taxatie ten behoeve van de financiering van de koopsom in de praktijk niet voorkomt. Een dergelijke opdracht – en dat geldt temeer voor een opdracht van E Vastgoed B.V., een onderneming die panden koopt en na verbouwing weer verkoopt – moet de argwaan van de taxateur wekken.
5.3                   Het door P. getaxeerde appartement werd in 2004 te koop aangeboden voor € 269.000 maar werd voor dat bedrag niet verkocht. In januari 2006 is het verkocht voor € 214.000. Prins taxeert 10 maanden daarna de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik op € 260.000.
5.4                   Het appartement aan de Graaf F-straat 80a, weliswaar groter maar minder luxueus afgewerkt, is op 21 oktober 2004 verkocht voor € 205.000. Het benedenappartement aan de Graaf F-straat 78a is op 23 januari 2003 verkocht voor € 190.000. Het in dezelfde straat gelegen dubbel benedenhuis met een 15 meter diepe tuin heeft € 231.000 opgebracht op 10 mei 2004.
5.5                   Het door P. vermelde appartement aan de Graaf F-straat 122a is op 20 juni 2005 verkocht voor € 307.500, maar het betreft een aanzienlijk groter dubbel benedenhuis met een 14 meter diepe tuin. Het door P. aangeduide appartement aan de Graaf F-straat 102b dat op 7 oktober 2005 is verkocht voor € 265.000 heeft niet alleen 6 kamers en een dakterras maar daarnaast zowel inwendig als uitwendig een klassieke uitstraling.
5.6                   Behalve in geval van nieuwbouw kan een taxateur geen waarde van een appartement bepalen uitsluitend aan de hand van vierkante meterprijzen. Niet juist is de stelling van P. dat een gereinigde gevel zal leiden tot een hogere vierkante meterprijs.
5.7                   Niet begrijpelijk is dat de Raad van Toezicht de klacht gegrond acht maar geen straf oplegt omdat in twee vergelijkbare klachtzaken in dezelfde periode aan P. de straf van berisping is opgelegd. De desbetreffende overweging van de Raad van Toezicht geeft geen inzicht in de daaraan ten grondslag gelegde gedachtegang.

6.                       Het hoger beroep van P.
6.1                   P. heeft in hoger beroep, samengevat en zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd.
6.2                   G. dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar klacht op grond van de door haar zelf vervulde rol in de frauduleuze onroerend goed praktijk. Zoals ook in eerste instantie is aangevoerd is P. van mening dat onder de geschetste omstandigheden door G. geen beroep kan worden gedaan op (de bescherming van) het NVM-tuchtrecht.
6.3                   P. heeft in eerste aanleg de door hem getaxeerde waarde uitvoerig onderbouwd. De Raad van Toezicht motiveert niet of nauwelijks zijn oordeel dat P. niet of onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat hij in redelijkheid tot de door hem getaxeerde bedragen heeft kunnen komen. De Raad van Toezicht verwijst slechts naar het aan de taxatie voorafgaande verkooptraject en de in 2008 gerealiseerde verkoopprijs. Deze motivering kan het oordeel van de Raad van Toezicht niet dragen.
6.4                   In aanvulling op hetgeen P. in eerste aanleg heeft gesteld ten aanzien van de wijze waarop zijn waardeoordeel tot stand is gekomen, voert hij in hoger beroep nog het navolgende aan:
     Op het moment van taxatie kon nog geen gebruik worden gemaakt van het programma Midas-Marktpositie. Raadpleging van het inmiddels operationele programma levert per 16 november 2005 een waarde-indicatie op van € 241.000,–. Indien rekening zou worden gehouden met de transacties die zijn uitgevoerd na 16 november 2005 dan volgt uit het programma een waarde-indicatie van € 227.000,–. Deze verschillen vallen (ruim) binnen de toegestane marge en dat levert een aanwijzing op dat P. in redelijkheid tot de door hem getaxeerde bedragen heeft kunnen komen.
     Uit de door G. ontvangen koopsom kan niet worden afgeleid dat de getaxeerde waarde onjuist is (Rechtbank ’s-Gravenhage 4 november 2009, LJN BK5629). Het verschil tussen de door P. getaxeerde onderhandse verkoopwaarde (€ 260.000,–) en de gerealiseerde koopsom (€ 200.000,–) beloopt 23.1% van de getaxeerde waarde.
6.5                   Het is eerder regel dan uitzondering dat de door de taxateur gebruikte vergelijkingsobjecten niet in het taxatierapport worden vermeld. Dit blijkt ook uit de andere in deze procedure overgelegde taxatierapporten. P. betwist dat hij zich bij zijn taxatie heeft laten leiden door de bij hem bekende koopsom.
6.6                   Ten aanzien van het verwijt dat P. in zijn taxatierapport niet heeft vermeld dat hij via E Vastgoed B.V. zijn opdracht heeft verkregen, stelt P. dat G. met betrekking tot dit onderdeel van haar klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu dit klachtonderdeel niet is opgenomen in de brief van 12 mei 2009 waarin de klacht is geformuleerd.
6.7                   Ten onrechte heeft de Raad van Toezicht in zijn verweer gelezen dat P. (iedere) bekendheid ten aanzien van de fraude op de onroerendgoedmarkt in R. heeft ontkend.

7.                       Het verweer van P. tegen het door G. ingestelde hoger beroep
7.1                   P. heeft in hoger beroep, samengevat en zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd.
7.2                   Op de door P. in zijn hoger beroep ontwikkelde gronden dient G. niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar klacht, dan wel dient deze ongegrond verklaard te worden.
7.3                   Onjuist is het door G. geschetste beeld dat P. zich veelvuldig schuldig gemaakt zou hebben aan tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Uit de door de Raad van Toezicht uitgesproken veroordelingen volgt niet dat hij betrokken is geweest bij frauduleus handelen. Terecht is besloten om naar aanleiding van de door G. ingediende klachten geen straf op te leggen omdat met strafoplegging geen tuchtrechtelijk belang zou worden gediend. Geen grond bestaat voor de door G. verzochte ontzetting uit het lidmaatschap of publicatie van de beslissing.

8.                       Het verweer van P. tegen het door de NVM ingestelde hoger beroep
8.1                   P. heeft in hoger beroep, samengevat en zakelijk weergegeven, het navolgende verweer gevoerd.
8.2                   Door E Vastgoed B.V. is aan (het kantoor van) P. namens mevrouw L.M. G. en mevrouw P.D. G. opdracht gegeven tot taxatie. E Vastgoed B.V. had een goede naam en houdt zich ook bezig met het bemiddelen bij het sluiten van financieringsovereenkomsten. Niet ongebruikelijk is dat een taxatieopdracht via financieel adviseurs wordt verstrekt. De NVM heeft haar stelling dat haar bij navraag onder haar leden zou zijn gebleken dat deze niet regelmatig via de verkoper een opdracht tot financieringstaxatie ontvangen, niet schriftelijk onderbouwd. Deze stelling is daarom niet toetsbaar. Dat de naam van de opdrachtgever namens wie E Vastgoed B.V. de opdracht heeft verstrekt niet in het rapport is vermeld, heeft een (computer)technische oorzaak.
8.3                   Het opleggen van een tuchtrechtelijke sanctie is alleen zinvol als dat geboden is vanuit een oogpunt van algemeen nut. Het gaat er niet om de overtreder zoveel mogelijk of zo zwaar mogelijk te straffen. In de onderhavige zaak ontbreekt ook het tuchtrechtelijk belang bij de strafoplegging.
8.4                   De NVM vermeldt weliswaar dat het appartement aan de Graaf F-straat 78a op 23 januari 2003 is verkocht voor € 139.000, maar verzuimt mee te delen dat het op 1 april 2005 is verkocht voor € 240.000. Dit appartement is, in tegenstelling tot het getaxeerde appartement, niet voorzien van kunststof kozijnen.
8.5                   Op grond van het verschil met betrekking tot afwerking en luxe, kunnen de appartementen aan de Graaf F-straat 80a en 102a niet worden vergeleken met het getaxeerde appartement. De overigens sterke stijging van de prijzen in die periode volgt uit de verkoophistorie van het appartement aan de Graaf F-straat 80a. De waarde van dit appartement is tussen 1999 en 2004 gestegen met 33%.

9.             Het verweer van de NVM tegen het door P. ingestelde hoger beroep
9.1                   De NVM heeft in hoger beroep, samengevat en zakelijk weergegeven, het navolgende verweer gevoerd.
9.2                   Eerst nadat de Raad van Toezicht een beslissing had genomen, is de NVM op de hoogte gekomen van de door P. gevolgde handelwijze en kon zij haar bezwaren daartegen naar voren brengen in hoger beroep. Prins moet zich in vier gevallen waarin E Vastgoed B.V. als verkopende partij is opgetreden en door hem de waarde van het verkochte object is getaxeerd, verantwoorden voor de tuchtrechter. In deze dossiers heeft de Raad van Toezicht telkens vastgesteld dat in het rapport de omschrijving van de opdrachtgever onzorgvuldig is geweest, dat P. onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij tot zijn waardering is gekomen en daarover is twijfel gerezen. Over dergelijke zaken zijn met name in (de omgeving van) R. klachten ingediend en daardoor is de NVM in diskrediet gebracht. De NVM heeft er belang bij dat wordt opgetreden tegen een dergelijke handelwijze. De NVM acht het niet juist dat P., die zich meermalen aan tuchtrechtelijk laakbaar handelen heeft schuldig gemaakt, slechts met betrekking tot één klacht een tuchtrechtelijke straf krijgt opgelegd. De NVM acht waarschijnlijk dat een hogere straf dan een berisping zou zijn opgelegd indien de vier klachten tegelijkertijd door de tuchtrechter zouden zijn beoordeeld. Om die reden is van belang dat in hoger beroep de drie klachten gevoegd worden behandeld.
9.3                   P. heeft in 2005 en 2006 in vier gevallen van E Vastgoed B.V. opdracht gekregen om de waarde van de door deze onderneming verkochte objecten te taxeren. Van P. mocht worden verwacht dat hij op de hoogte was van de bedrijfsvoering van E Vastgoed B.V. en hij zal zich hebben gerealiseerd dat de vermelding van de naam daarvan in zijn taxatierapport bij financiers wellicht tot vragen zou hebben geleid. Het feit dat E Vastgoed B.V. ook bemiddelt bij de totstandkoming van financiering van koopsommen doet daaraan niet af. Het formele verweer dat dit klachtonderdeel eerst in een later stadium aan de orde zou zijn gesteld en daarom niet kan worden behandeld, moet worden verworpen. De tuchtrechter heeft overigens ook ambtshalve de mogelijkheid om over dit aspect een oordeel te geven.
9.4                   E Vastgoed B.V. had belang bij de verkrijging van financiering door de kopende partij. Ongebruikelijk is dat een makelaar een opdracht tot taxatie verkrijgt van een verkopende partij. P. is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn rapport en aan zijn stelling dat als gevolg van het gebrek in het desbetreffende computerprogramma een onjuiste vermelding van de opdrachtnemer in het rapport is opgenomen, moet worden voorbijgegaan. Ten onrechte heeft P. in zijn rapport ook niet vermeld dat sprake is van eigen grond dan wel erfpacht en een Vereniging van Eigenaars.
9.5                   Het appartement aan de Graaf F-straat 82b is door makelaar L. in april 2003 te koop aangeboden voor € 279.000. In de zomer van 2005 was de vraagprijs verlaagd naar € 209.000 en dit werd als juist beoordeeld door de opvolgend makelaar S Makelaars. In begin 2006 werd het appartement verkocht voor € 214.000. Tegen de achtergrond van deze gegevens kan de taxatie van 16 november 2005 van P. niet als juist worden beoordeeld.
9.6                   Het appartement aan de Graaf F-straat 102b heeft meer kamers dan het getaxeerde appartement en is op 7 oktober 2005 verkocht voor € 265.000. Het appartement in dezelfde straat op nummer 122a is aanzienlijk groter en heeft een grotere tuin. Daardoor is het niet vergelijkbaar. Prins heeft aangevoerd dat de waarde van het dakterras van het appartement van de Graaf F-straat 102b en de tuin van het appartement aan de Graaf F-straat 122a wordt gecompenseerd door het hoge afwerkingsniveau van het door hem getaxeerde appartement en het feit dat daarin is geïnvesteerd door het aanbrengen van kunststof kozijnen en het reinigen van de gevel. Deze aspecten heeft P. niet in zijn rapport vermeld.
9.7                   Makelaar M. is goed ingevoerd in de onroerend goedmarkt van R. en omgeving. Niet onbegrijpelijk is dat G. aan hem heeft gevraagd om te adviseren. Van belang is het door M. samengestelde overzicht met betrekking tot de historie van het appartement. Ook M. is gestuit op diverse onvolkomenheden in het taxatierapport van P..
9.8                   Aan de door P. aangehaalde beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage moet voorbij worden gegaan. Anders dan daarin is overwogen, is een “bandbreedte van 25%” niet gangbaar. Het getaxeerde appartement betreft een courant object en met betrekking tot dergelijke objecten kan sprake zijn van een afwijking van maximaal 10% hoger dan wel 10% lager.
9.9                   Aan de uitkomst van het programma Midas-Markpositie komt geen doorslaggevende betekenis toe. De uitkomst is gebaseerd op de invoer van een gering aantal gegevens met betrekking tot objecten die belangrijk in prijs verschillen. De uitkomst van een waarde-indicatie van € 241.000 is bovendien belangrijk lager dan de door P. getaxeerde waarde van € 260.000.

10.         Het verweer van G. tegen het door P. ingestelde hoger beroep
10.1               G. heeft in hoger beroep, samengevat en zakelijk weergegeven, het navolgende verweer gevoerd.
10.2               G. heeft geen medewerking verleend aan frauduleus handelen maar is daarvan het slachtoffer geworden, mede door toedoen door P.. Bij een juiste waardebepaling door P. zou aan G. geen hypothecair krediet zijn verstrekt en zou zij niet in staat zijn gesteld om een woonhuis te kopen dat een lagere waarde had dan de daarop resterende hypothecaire inschrijving.
10.3               P. heeft in zijn taxatierapport geen onderbouwing opgenomen van de door hem getaxeerde waarde. Evenals de Raad van Toezicht is G. van oordeel dat P. onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat hij in redelijkheid tot het door hem getaxeerde bedrag heeft kunnen komen. Door geen vergelijkingsobjecten te vermelden heeft P. tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Hij heeft zich laten leiden door de koopsom. Uit zijn rapport kan niet worden afgeleid of hij, zoals door hem is aangevoerd, zich bij de waardebepaling van het woonhuis heeft laten leiden door de fysieke eigenschappen daarvan.
10.4               Aan de uitkomst van het programma Midas-Marktpositie kan geen betekenis worden gehecht aangezien P. ten aanzien van het binnen- en buitenonderhoud de kwalificatie “uitstekend” heeft ingevuld, terwijl hij in zijn rapport de term “goed” heeft opgenomen. P. heeft voorts verzuimd om een verklaring te geven met betrekking tot de door hem gehanteerde vergelijkingsobjecten. Het beroep van P. op het door de Rechtbank ’s-Gravenhage gewezen vonnis moet worden verworpen aangezien slechts bij uitzondering een “bandbreedte van 25%” aanvaardbaar wordt geacht. In de praktijk wordt algemeen uitgegaan van een “bandbreedte van 10%”.
10.5               P. heeft erkend dat hij ten onrechte in zijn taxatierapport niet heeft vermeld dat de opdracht is verstrekt door E Vastgoed B.V. Terecht heeft de Raad van Toezicht geoordeeld dat dit onzorgvuldig is en het daartegen gevoerde verweer van P. dat sprake is van een omissie als gevolg van de door hem gebruikte software, moet worden verworpen. P. blijft verantwoordelijk voor de inhoud van zijn taxatierapport en had deze omissie moeten opmerken.
10.6               G. heeft aan makelaar M. verzocht om als deskundige een oordeel te geven over de taxatie van P.. Het stond P. vrij om zelf ook een deskundige te raadplegen maar hij heeft ervoor gekozen om dat niet te doen.
10.7               Krachtens artikel 32 jo, artikel 34 van het Reglement Tuchtrechtspraak NVM kan de tuchtrechter als hij daartoe aanleiding ziet, gedeeltelijk (voorwaardelijke) straffen opleggen, zoals het vergoeden van de veroorzaakte schade.

11.         Beoordeling van het geschil in hoger beroep
11.1               Door het hoger beroep ligt de klacht in volle omvang ter beoordeling aan de Centrale Raad van Toezicht voor. Artikel 92 van de statuten van de NVM die met ingang van 1 januari 2009 van kracht zijn, bepaalt dat ondermeer zaken met betrekking tot het tuchtrecht die aanhangig zijn op de dag voor het in werking treden van de gewijzigde statuten, worden afgehandeld overeenkomstig de op dat moment geldende regels en procedures door de toen daartoe bevoegde instanties. Artikel 92 van de statuten die op 15 januari 2010 zijn gepasseerd door notaris mr. Flokstra en nadien in werking zijn getreden, kent een vergelijkbare bepaling. Aangezien de klacht tegen Prins is ingediend op 12 mei 2009 is de vóór 15 januari 2010 geldende regelgeving van de NVM van toepassing.
11.2               In deze procedure is niet komen vast te staan of gebleken dat, zoals P. heeft aangevoerd, G. een rol heeft gespeeld in de frauduleuze onroerend goed praktijk. De Centrale Raad van Toezicht gaat reeds daarom voorbij aan het standpunt dat G., gegeven haar betrokkenheid bij deze praktijk, niet in haar klacht kan worden ontvangen.
11.3               In opdracht van mevrouw L.M. G. en mevrouw P.D. G. heeft P. het appartement gelegen aan de Graaf F-straat 82 B getaxeerd. Op grond van de formulering van artikel 16 van het Reglement Tuchtrechtspraak NVM komt aan G. het recht toe om over het taxatierapport een klacht in te dienen. Anders dan P. heeft aangevoerd kan, gegeven ook de (algemene) formulering van de klacht, een onderdeel van de beoordeling daarvan uitmaken het bezwaar dat in het taxatierapport niet is vermeld dat namens E Vastgoed B.V. aan P. opdracht tot taxatie is verstrekt. G. kan ook in dit onderdeel van haar klacht worden ontvangen.
11.4               In Regel 1 van de Erecode is onder meer het navolgende bepaald: “Een NVM-lid is zich bewust van het belang van zijn functie in het maatschappelijk verkeer. Hij oefent deze naar eer en geweten en betrouwbaar, deskundig en onafhankelijk van anderen uit en streeft naar kwaliteit in zijn dienstverlening”.
Hierin ligt besloten dat de makelaar bij het uitbrengen van taxaties zich er rekenschap van moet geven dat opdrachtgevers en derden op basis van taxatierapporten vergaande beslissingen moeten kunnen nemen en vaak nemen. Dit brengt mee dat aan de wijze van totstandkoming en de inhoud van de rapporten, waaronder het daarin gegeven waardeoordeel, die de makelaar afgeeft, hoge eisen gesteld mogen worden: men moet in het maatschappelijk verkeer op zijn rapporten kunnen afgaan.
11.5               P. heeft gebruik gemaakt van het Taxatierapport financiering woonruimte Model november 2002 vastgesteld door CHF, LMV, NVM, RVT en VBO. In dit model is ruimte gereserveerd voor de vermelding van verschillende gegevens indien aan de taxateur opdracht tot taxatie is gegeven namens de opdrachtgever. P., die er blijkens zijn taxatierapport mee bekend was dat de taxatie van belang was voor de beoordeling van een aanvraag voor een (hypothecaire) geldlening, heeft verzuimd om in zijn rapport te vermelden dat de opdracht aan hem is verstrekt door E Vastgoed B.V. Door dit na te laten heeft P. aan financierende instellingen die een verzoek om een geldlening te verstrekken moeten beoordelen, daarvoor mogelijk relevante informatie onthouden. Dat geldt temeer indien, zoals in dit geval, de opdracht namens de opdrachtgever is verstrekt door de verkopende partij. Dat deze partij, zoals door P. is aangevoerd, ook bemiddelt bij de totstandkoming van financieringsovereenkomsten doet daaraan niet af.
11.6               De Centrale Raad van Toezicht gaat voorbij aan het verweer van P. dat de door hem gebruikte software de oorzaak is geweest van het feit dat in zijn rapport niet is vermeld dat E Vastgoed B.V. namens mevrouw L.M. G. aan hem opdracht tot taxatie heeft verstrekt. Zoals hiervoor overwogen dienen aan de inhoud van taxatierapporten hoge eisen gesteld te worden gegeven de betekenis daarvan in het maatschappelijk verkeer. Dat brengt onder meer met zich dat de taxateur, alvorens tot de ondertekening en verzending van zijn taxatierapport aan de opdrachtgever over te gaan, zich ervan dient te overtuigen dat zijn rapport volledig en juist is ingevuld.
11.7               Op grond van het voorgaande is de Centrale Raad van Toezicht van oordeel dat is gebleken dat P. bij het redigeren van zijn taxatierapport niet de zorgvuldigheid heeft betracht die in redelijkheid van hem mocht worden verwacht. Ten aanzien van het daarin opgenomen waardeoordeel overweegt de Centrale Raad van Toezicht als volgt.
11.8               Met betrekking tot het door P. op 16 november 2005 getaxeerde appartement is in deze procedure het navolgende gebleken:
–    De WOZ-waarde per 1 januari 2005 is vastgesteld op € 248.000 en per 1 januari 2007 op € 260.000.
–    Het programma Midas-Marktpositie geeft per 16 november 2005 een waarde-indicatie van € 241.000.
–    Makelaar S. heeft in zijn taxatierapport van 6 december 2007 de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik per 28 februari 2006 getaxeerd op € 225.000.
–    Makelaar P. heeft in zijn taxatierapport van 15 januari 2008 (waarin kennelijk abusievelijk als opnamedatum 11 januari 2007 is vermeld) de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik per 11 januari 2008 getaxeerd op € 198.000. In zijn rapport is de mededeling opgenomen dat het appartement tijdelijk is verhuurd aan “Polen”.
–    L. Makelaardij heeft het appartement op 3 april 2003 te koop aangeboden voor € 279.000,–. De vraagprijs is zevenmaal verlaagd en per 29 juli 2005 bepaald op € 209.000,–. Vanaf 2 februari 2005 is het appartement daarnaast te koop aangeboden door S Makelaars & Taxateurs voor een vraagprijs van € 224.500,–. Met ingang van 2 augustus 2005 heeft dit makelaarskantoor het woonhuis eveneens te koop aangeboden voor € 209.000.
–    Door de partijen zijn verschillende vergelijkingsobjecten genoemd ter ondersteuning van het door hen in de procedure ingenomen standpunt. Zij hebben gemotiveerd betwist dat de door de andere partij vermelde vergelijkingsobjecten als zodanig kunnen dienen.
11.9               De uitkomst van het programma Midas-Marktpositie en de WOZ-waarde per 1 januari 2005 zijn weliswaar lager dan de door P. per 16 januari 2005 getaxeerde waarde, maar gegeven de omvang van deze afwijkingen kan daaruit niet worden geconcludeerd dat de door P. getaxeerde waarde niet juist kan zijn.
11.10           De door makelaar P. (achteraf) getaxeerde waarde is wel beduidend lager dan de door P. getaxeerde waarde. De Centrale Raad van Toezicht is echter van oordeel dat het feit dat L. Makelaardij en S Makelaars er niet in zijn geslaagd om gedurende de periode april 2003 tot 2006 het appartement te verkopen – ook niet nadat in juli/augustus 2005 de vraagprijs was verlaagd naar € 209.000 – een doorslaggevende aanwijzing oplevert dat de situatie op de woningmarkt op het moment van taxatie door P. met zich bracht dat de waarde van het appartement in redelijkheid niet kon worden gesteld op het door hem bepaalde bedrag. In zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft P. in dat verband vermeld dat kennelijk naar aanleiding van een gebrek aan belangstelling voor het appartement door L Makelaardij en S Makelaars en Taxateurs is besloten om de vraagprijs daarvan telkens te verlagen tot medio 2005 het niveau van € 209.000 was bereikt. Tegen de achtergrond van deze verkoophistorie is niet goed begrijpelijk dat P. in zijn taxatierapport heeft vermeld dat zijn verwachting is dat het appartement binnen een termijn van circa 3 tot 6 maanden verkocht zou kunnen worden voor een bedrag van € 260.000. Met name ook getoetst ook aan deze relevante marktinformatie is de Centrale Raad van Toezicht van oordeel dat P. niet in redelijkheid tot zijn taxatie heeft kunnen komen. Ook dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond. De Centrale Raad van Toezicht acht na te melden straf juist. Bij de bepaling daarvan heeft de Centrale Raad van Toezicht mede rekening gehouden met de bij de op dezelfde datum gegeven beslissingen naar aanleiding van tegen P. ingediende klachten op basis van een vergelijkbaar handelingspatroon als de in de onderhavige zaak beoordeelde handelingswijze van P., opgelegde straffen. De Centrale Raad van Toezicht acht termen aanwezig om P. te belasten met de kosten die zijn verbonden aan de behandeling van de klacht in beide instanties.
11.11           Gelet op de inhoud van de statuten en het Reglement Tuchtrechtspraak NVM komt de Centrale Raad van Toezicht tot de volgende uitspraak.

12.         Beslissing in hoger beroep
12.1               Bekrachtigt de beslissing van de Raad van Toezicht Rotterdam voorzover daarbij de klacht gegrond is verklaard.
12.2               Vernietigt de beslissing voor het overige.
12.3               Legt aan P. een boete op van € 2.500,–.
12.4               Bepaalt dat P. terzake van de kosten van de behandeling van de klacht in beide instanties een bijdrage van € 3.904,49 zal voldoen en bepaalt dat dit bedrag binnen zes weken na ondertekening van deze uitspraak aan de Nederlandse Vereniging van Makelaars o.g. en Vastgoeddeskundigen NVM gevestigd te Nieuwegein zal worden voldaan.

Aldus gewezen te Amersfoort door mr. K.E. Mollema, voorzitter, drs. A.P.Z. van der Houwen, mr. J.T. Anema, R. Wijmenga en F.J. van der Sluijs, in aanwezigheid van en gehoord het advies van mr. J.A. van den Berg, secretaris en ondertekend op 12 oktober 2010.