13-74 RvT Breda
Collegialiteit. Uitlatingen over collega.Tussen twee makelaars, klager en beklaagde, bestaan reeds enige tijd conflicten welke tot verschillende gerechtelijke procedures hebben geleid. In de onderhavige procedure wordt beklaagde door klager verweten dat hij (beklaagde) in diverse persberichten en in e-mail onwaarheden over klager verteld heeft en daardoor aan klager schade heeft toegebracht. De Raad overweegt ondermeer dat klager, door mee te werken aan de publicaties in de kranten, er zelf aan heeft bijgedragen dat het geschil tussen partijen in de openbaarheid is gebracht, hetgeen niet alleen klager en beklaagde maar ook de NVM negatieve publiciteit heeft bezorgd. Hoewel verschillend kan worden gedacht over de woordkeuze en toonzetting, heeft de e-mail van beklaagde de kennelijke strekking om zich tegen een in zijn ogen onjuiste meningsvorming te verweren. Uit niets blijkt dat deze e-mail ook de strekking had om de reputatie van klager schade toe te brengen. Download uitspraak (pdf) Uitspraak Centrale Raad van Toezicht, 14-2528 CRvT
De Raad van Toezicht Breda van de Nederlandse Vereniging van Makelaars o.g. en Vastgoedeskundigen NVM geeft de volgende uitspraak in de zaak van:
de heer N., verbonden aan [naam makelaarskantoor], lid van de vereniging, [adres], klager, hierna te noemen “N.”,
tegen
de heer K., verbonden aan [naam makelaarskantoor], lid van de vereniging, [adres], beklaagde, hierna te noemen “K.”.
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij brief van 29 april 2013, vergezeld van drie bijlagen, heeft N. een klacht ingediend tegen K. De NVM heeft deze klacht bij brief van 23 mei 2013 doorgeleid aan de Raad.
1.2. K. heeft op 25 september 2013 een verweerschrift ingediend dat vergezeld was van een aantal afschriften van artikelen in de NRC en het Brabants Dagblad.
1.3. Ter zitting van 2 oktober 2013 van de Raad zijn verschenen:
-de heer mr. S., gemachtigde van N.;
– K. in persoon.
1.4. Partijen zijn door de Raad van Toezicht gehoord en hebben hun standpunten nader toegelicht.
2. De feiten
2.1. Als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de inhoud van de overgelegde bescheiden, voor zover niet betwist, staat het navolgende vast.
2.2. Op 10 april 2013 heeft K. een brief/e-mailbericht gestuurd aan zijn relaties.
2.3. In de NRC verschenen op 10, 12, 13, 16 en 18 april 2013 artikelen over de affaire/K. N. en in het Brabants Dagblad op 11, 13, 19 en 20 april 2013.
2.4. De Raad van Toezicht Breda gaf op 13 april 2013 een uitspraak in de zaken van K. tegen N. en N. tegen K.
2.5. De rechtbank Breda wees op 6 december 2012 een vonnis in het kort geding van K. tegen N.
2.6. Op 20 april 2013 diende K. een klacht in tegen mr. S., de advocaat van N., bij de Deken van de Orde van Advocaten te H.
3. De klacht
3.1. N. verwijt K. dat deze via diverse persberichten en mailwisselingen naar derden, de waarheid ernstig geweld aandoet ten nadele van N. Hij verwijst in dat verband naar een viertal citaten uit het e-mailbericht van 10 april 2013 van K. met de aanhef “Geachte Relatie”.
1. “Sedertdien uit deze ex-compagnon voortdurend ongefundeerde beschuldigingen”.
N. ontkent dat en voert aan dat hij in een strikt vertrouwelijke e-mail aan het algemeen bestuur van de NVM over K. gesproken heeft in verband met paulianeus handelen en oplichting. N. stelt dat hij zich correct houdt aan het verbod bij vonnis in kort geding van 6 december 2012.
2. “Het openbaar ministerie vervolgt hem wegens smaad en laster”.
N. stelt dat het onjuist is dat de aangifte van K. tot vervolging geleid heeft.
3. “Hij heeft nu zijn toevlucht gezocht bij het NRC”.
N. stelt dat hij een journalist desgevraagd te woord heeft gestaan, niet meer en niet minder. Deze uitlating van K. is volgens hem suggestief, totaal ongefundeerd en in strijd met de waarheid.
4. “Voordat ik werd gekozen tot voorzitter van NVM Business heb ik het algemeen bestuur en ledenvergadering volledig open geïnformeerd”.
Deze mededeling van K. is volgens N. blijkens recente uitlatingen van de zijde van de NVM niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Hij verwijst naar het verslag d.d. 17 mei 2011 van de ledenvergadering vakgroep NVM Business waarin het woord “faillissement” niet is opgenomen.
3.2. In de klacht d.d. 20 april 2013 van K. tegen de advocaat van N. bij de Deken van de Orde van Advocaten te H. staat de passage “Tussendoor heeft de NRC tegen mij een hetze gevoerd (mijns inziens gevoed door N.) …….”.
N. weerspreekt met klem een hetze, die het NRC Handelsblad tegen K. zou voeren, te voeden.
3.3. N. is van mening dat de uitlatingen van K. in zijn brieven aan de relaties en aan de Deken onjuist zijn en dus onrechtmatig, temeer daar deze informatie openlijk wordt verspreid met geen ander doel dan de reputatie van N. schade toe te brengen.
3.4. De conclusie van N. is dat K. aldus klachtwaardig heeft gehandeld.
4. Het verweer
4.1. K. stelt dat hij geen persberichten verstuurd heeft en dat hij slechts eenmaal zijn relaties heeft ingelicht met het e-mailbericht van 10 april 2013. Hij voelde zich genoodzaakt te reageren op de artikelen die in de avondeditie van de NRC op 10 april 2013 zouden verschijnen en waarvan in de middag reeds een voorpublicatie op nrc.nl was verschenen. Verschillende artikelen in de NRC zijn ook op 10 april 2013 of kort nadien gepubliceerd in andere media, zoals: telegraaf.nl, nu.nl, BNR Nieuwsradio, ANP, volkskrant.nl, Omroep Brabant en Brabants Dagblad.
K. voert aan dat hij juist wil dat het rumoer tussen hem en N. uitdooft. Hij heeft bewust ook nagelaten de naam van N. in zijn e-mail te noemen.
4.2. K. heeft een aantal opmerkingen bij de reacties van N. op citaten uit zijn e-mailbericht van 10 april 2013 aan zijn relaties.
Ad 1
K. is van mening dat N. sedert het faillissement van X B.V. wel degelijk voortdurend ongefundeerde beschuldigingen geuit heeft. Diens e-mailbericht van 1 augustus 2012 is niet alleen gericht aan het algemeen bestuur, maar ook aan het directiesecretariaat van de NVM. K. wijst verder op de per e-mailbericht van 9 augustus 2012 aan hem gerichte verklaringen van W. en M.
Ad 2
K. heeft aangifte gedaan van smaad en laster bij de politie, die hem gezegd zou hebben dat tot vervolging van N. zou worden overgegaan.
Ad 3
Volgens K. heeft N. zijn toevlucht gezocht bij de NRC, hetgeen blijkt uit het feit dat hij (N.) het dossier van de op 19 februari 2013 door de Raad van Toezicht Breda behandelde klachten in handen heeft gegeven van de NRC en bovendien uit het feit dat hij de uitspraak van de Raad in die zaak een dag eerder in bezit had dan K. Bovendien citeerde de NRC in haar artikel uit de door N. gemaakte bandopname van de zitting op 19 februari 2013 van de Raad van Toezicht Breda.
Ad 4
In de ledenvergadering vakgroep NVM Business van 17 mei 2011 is volgens K. uitgebreid stilgestaan bij het faillissement van X B.V. en er zijn ook vragen gesteld door de leden. In het verslag van die vergadering, door N. in het geding gebracht, staat vermeld onder punt 9. Samenstelling bestuur business: ´[K.] stelt zich desgevraagd voor. Hij gaat desgevraagd kort in op de historie m.b.t. zijn voormalig bedrijf”.
Daaruit blijkt niet, dat hij (K.) de ledenvergadering niet of onvoldoende zou hebben geïnformeerd.
4.3. In zijn klacht van 20 april 2013 bij de Deken van de Orde van Advocaten te H. stelt K. dat de NRC een hetze tegen hem heeft gevoerd. De mening van K., dat die hetze gevoed was door N., was gestoeld op hetgeen in het verleden tussen partijen is voorgevallen.
4.4. K. is van mening dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen omdat hij geen onjuiste uitlatingen gedaan heeft.
5. De beoordeling
5.1. De Raad overweegt dat niet gebleken is dat de beschuldigingen van N. aan het adres van K., als vervat in diens e-mailbericht van 1 augustus 2012 aan het bestuur van de NVM inmiddels zijn voorzien van een goede onderbouwing. En dat gebeurde ook niet in de artikelen in de NRC. Het is daarom begrijpelijk, dat K. deze beschuldigingen in zijn e-mail aan zijn relaties “ongefundeerd” noemt.
5.2. Ook al staat niet vast dat de aangifte van K. heeft geleid tot de vervolging van N. door het Openbaar Ministerie, de Raad acht het voorstelbaar dat K. uit de mededeling van de politie afleidde dat zijn aangifte tot vervolging zou leiden.
5.3. De Raad overweegt dat N., door mee te werken aan publicaties in de NRC en andere kranten, er zelf aan heeft bijgedragen, dat het geschil tussen partijen in de openbaarheid is gebracht, hetgeen niet alleen K. en N. maar ook de NVM negatieve publiciteit heeft bezorgd.
5.4. De Raad maakt uit het verslag van de ledenvergadering vakgroep NVM Business d.d. 17 mei 2011, door N. overgelegd, op dat K. bij die gelegenheid ingegaan is op de historie met betrekking tot zijn voormalig bedrijf. Uit het feit dat het woord “faillissement” niet in dat verslag is opgenomen kan niet worden afgeleid dat daarover destijds door K. is gezwegen.
5.5. De Raad kan er begrip voor opbrengen, dat K. zich op 10 april 2013 genoodzaakt zag om zijn eigen relaties gerust te stellen. Hoewel verschillend gedacht kan worden over diens woordkeuze en toonzetting, heeft K’s e-mail van 10 april 2013 de kennelijke strekking om zich tegen een in zijn ogen onjuiste meningsvorming te verweren. Uit niets blijkt, dat de e-mail ook de strekking had om de reputatie van N. schade toe te brengen.
5.6 De Raad oordeelt de klacht ongegrond.
6. Beslissing
6.1. De Raad van Toezicht Breda van de NVM:
– verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen te Hilvarenbeek door mr. Th.A.J. Verster, voorzitter, de heer W.R. Schulting, lid, en mr. J.J.J.M. Leemans, lid en secretaris en ondertekend op:
15 november 2013 mr. Th.A.J. Verster
voorzitter
19 november 2013 mr. J.J.J.M. Leemans
secretaris