13-38 RvT Amsterdam

Belangenbehartiging opdrachtgever. Onvoldoende belangenbehartiging. Beklaagde heeft in opdracht van klagers met een gegadigde onderhandelingen over de verkoop van hun woning gevoerd. De gegadigde stelde als voorwaarde dat, i.v.m. de toen geldende tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting, de levering voorafgaand aan 1 juli 2012 zou plaatsvinden. Klagers konden zich daarmee niet verenigen. Vervolgens is de woning van de buurman van klagers via beklaagde aan de gegadigde verkocht. Klagers verwijten beklaagde dat hij geen contact met hen heeft opgenomen toen bekend werd dat de maatregel tot verlaging van de overdrachtsbelasting een permanent karakter zou krijgen en de gegadigde alsnog bereid bleek met een latere overdracht in te stemmen. De Raad stelt vast dat de onderhandelingen door beklaagde namens klagers waren beëindigd en dat het niet tot een koopovereenkomst kwam doordat klagers niet akkoord konden gaan met een levering voorafgaand aan 1 juli 2012. Op basis van die feitelijke situatie heeft beklaagde de belangen van klagers niet geschonden door de mogelijkheden van verkoop van de woning van de buren aan de potentiële koper te onderzoeken. De hierop volgende politieke beslissing van de landelijke overheid om de overdrachtsbelasting blijvend op het tarief van 2% te houden, waardoor de koper bereid was zijn voorwaarde van een levering vóór 1 juli 2012 te laten varen, betrof een onverwachte ontwikkeling waarop de individuele betrokken partijen geen invloed hebben kunnen uitoefenen. Voorts staat vast dat klaagster aan beklaagde heeft laten weten zich erop te zullen beraden of de woning nog wel moest worden verkocht. Beklaagde was niet gehouden om, nadat de overheidsregel bekend werd, ondanks deze uitlatingen van klaagster, met klagers contact op te nemen of hen te informeren over de verkoop van de woning van de buurman. Download uitspraak (pdf)

 De loop van de procedure
De Raad heeft kennis genomen van een klacht d.d. 1 augustus 2012 van mevrouw H. en de heer H., wonende te K. en A., hierna te noemen klaagster en/of klager dan wel klagers. De klacht is gericht tegen makelaar E., verbonden aan [naam makelaarskantoor] te Z., hierna te noemen beklaagde. Beklaagde heeft op de klacht geantwoord bij (ongedateerde) brief. Vervolgens hebben de klagers gerepliceerd bij e-mail van 24 november 2012, waarna beklaagde heeft gedupliceerd bij (eveneens ongedateerde) brief.
Daarmee was de schriftelijke behandeling van de klacht gereed.
Ter zitting van de Raad is klager in persoon verschenen, tevens als gemachtigd van klaagster. Beklaagde is eveneens in persoon verschenen, vergezeld door de heer S. van [bedrijfsnaam].

DE FEITEN
Klagers hebben beklaagde op 15 september 2010 de opdracht als makelaar verleend tot verkoop van hun woning met het adres [adres 1], hierna te noemen de woning. Hierna hebben enige bezichtigingen plaatsgevonden.
In oktober 2011 heeft de buurman van klagers, eigenaar van de met de woning van klagers vergelijkbare woning met het adres [adres 2], over de eventuele verkoop van diens woning contact met beklaagde opgenomen. Beklaagde heeft daarbij een vrijblijvende globale waardebepaling afgegeven. Tussen de buurman en beklaagde is op dat moment geen overeenkomst van opdracht tot verkoop van die woning tot stand gekomen.
Het huwelijk van klagers is op 30 november 2011 ontbonden. Op 15 maart 2012 is een akte van verdeling en levering opgemaakt waarbij onder meer de woning aan klaagster is toegescheiden.
Op 8 maart 2012 heeft een potentiële koper de woning van klagers bezichtigd. Die koper heeft een bod uitgebracht onder de voorwaarde dat levering vóór 1 juli 2012 zou plaatsvinden in verband met de expiratie per die datum van de tijdelijke overheidsmaatregel tot verlaging van de overdrachtsbelasting van 6 naar 2%. Hierop is namens klagers een tegenbod gedaan met een juridische levering vóór evengenoemde datum en een feitelijke levering op 1 september 2012. Dat bod is door de koper niet aanvaard.
Vervolgens heeft beklaagde contact opgenomen met de buurman. Die heeft laten weten akkoord te willen gaan met het bod van de koper en heeft tevens op 24 april 2012 beklaagde opdracht tot verkoop verleend.
Op 26 april 2012 werd bekend dat de maatregel tot verlaging van de overdrachtsbelasting een permanent karakter zou verkrijgen.
Op 16 mei 2012 hebben de buurman en de koper een koopovereenkomst met betrekking tot de woning van de buurman ondertekend waarin een leveringsdatum van 3 september 2012 was opgenomen.

DE KLACHT
Klagers hebben naar voren gebracht dat beklaagde klachtwaardig heeft gehandeld doordat:
1. Beklaagde heeft met zijn bemiddeling die heeft geleid tot de verkoop van de woning  van de buurman van klagers in strijd met hun belangen gehandeld.
2. Klagers hadden door beklaagde op de hoogte dienen te worden gesteld van diens bemiddeling inzake de verkoop van de woning van de buurman.
Door zijn handelwijze heeft beklaagde, zo menen klagers, tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld.

VERWEER
Beklaagde heeft verweer gevoerd. Bij de beoordeling van de klacht zal ook op het verweer worden ingegaan.

DE ONTVANKELIJKHEID
Artikel 16 van het Reglement Tuchtrechtspraak van de Vereniging bepaalt dat een ieder die van mening is dat een lid zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen of nalatigheden welke in strijd zijn met haar statuten en/of het vertrouwen in de stand der makelaars ondermijnen en/of in strijd zijn met de eer van die stand, zich met een klacht kan wenden tot de desbetreffende Raad van Toezicht. Daarbij is uitgangspunt, zoals de Centrale Raad onder meer heeft overwogen in zijn uitspraak van 5 juni 2000 onder nummer CR00/884:
“dat telkens sprake is van een belanghebbende die door het handelen of nalaten van een lid van de vereniging in zijn belang is of kan worden getroffen.”.
De Raad stelt vast dat klager geen eigenaar (meer) is van de woning daar die in het kader van de echtscheiding van klagers aan klaagster is toegescheiden. Deze verdeling heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het beklaagde verweten gedrag. Uit de akte van verdeling valt niet op te maken dat klager eveneens zijn aanspraken jegens derden in verband met de woning heeft overgedragen aan klaagster. Klager is derhalve, evenals klaagster, ontvankelijk in zijn klacht.

DE VERDERE BEOORDELING
Het standpunt van klagers
Als toelichting op hun klacht hebben klagers aangevoerd dat de eis van de koper om de woning voor 30 juni 2012 te leveren bij hen tot onoverkomelijke problemen heeft geleid. Het kwam erop neer dat er binnen 6 à 8 weken moest worden verhuisd. Had de levering in september of oktober kunnen plaatsvinden, dan was de deal zonder meer doorgegaan. Helaas hebben klagers dus moeten afhaken in verband met die leveringsdatum op korte termijn. Toen beklaagde in onderhandeling trad met dezelfde koper namens de buurman, en bleek dat de levering voor die koper ook op een later tijdstip aanvaardbaar was, had beklaagde bij klagers hierop moeten terugkomen. Beklaagde had klagers, als zijnde zijn eerste opdrachtgever, voorrang moeten verlenen wat betreft de verkoop. Het betrof immers identieke woningen. In ieder geval had beklaagde klagers over deze nieuwe ontwikkeling moeten informeren. Klagers hechtten eraan te benadrukken dat zij, als de buurman eveneens vóór 1 juli 2012 had dienen te leveren, geen klacht tegen beklaagde hadden ingediend. Nu bleek dat het de buurman wel was toegestaan om op het eveneens door klagers gewenste tijdstip tot levering over te gaan, hebben zij daarmee niet akkoord kunnen gaan en derhalve hun klacht ingediend.
Het standpunt van beklaagde
Beklaagde heeft in de eerste plaats als verweer gevoerd in 2011 uitsluitend vrijblijvend de woning van de buurman te hebben bezocht in die zin dat beklaagde toentertijd geen opdracht van de buurman heeft aanvaard. Er is vervolgens in de periode daarna geen contact meer met buurman geweest. Toen de koper het tegenbod van klagers met een juridische levering vóór 1 juli 2012 en een feitelijke levering na dat tijdstip gemotiveerd verwierp, heeft beklaagde uiteraard overleg met klagers over de mogelijkheden gevoerd. Hierop liet klaagster weten dat zij niet ter eventuele overbrugging voor een bepaalde periode in een dure huurwoning onderdak wilde krijgen. Tevens liet zij weten, in verband met tentamens in juni, sowieso niet in die periode te willen verhuizen. Ook heeft klaagster medegedeeld dat zij niet meer met deze koper verder wilde en zich bovendien erop wenste te beraden of de verkoop van de woning uberhaupt nog door moest doorgaan. Dit leidde ertoe dat de onderhandelingen met de koper op 10 april 2012 eindigden. Toen het traject met de koper was afgesloten in verband met de opstelling van klaagster, heeft beklaagde contact opgenomen met de buurman. Die liet weten bereid te zijn tot levering van zijn woning aan de koper over te gaan op het door hem gewenste tijdstip. Op 24 april 2012 is contact met de koper opgenomen in verband met deze nieuwe mogelijkheid. Vervolgens besliste ‘’de politiek’’ dat de verlaagde overdrachtsbelasting niet per 1 juli 2013 zou komen te vervallen. Daardoor verviel ook het belang van de koper om voor 1 juli 2012 de woning geleverd te krijgen. Toen klagers ermee bekend werden dat de woning van hun buurman was verkocht, hebben zij zich bij beklaagde beklaagd. Uitvoerig heeft beklaagde klagers de gang van zaken uitgelegd. Desondanks is beklaagde met onderhavige klacht geconfronteerd. In hun klacht laten klagers buiten beschouwing dat klaagster expliciet beklaagde heeft laten weten zich te willen beraden over de vraag of de woning überhaupt nog moest worden verkocht. Verder wil beklaagde niet onvermeld laten dat niet eerder dan bij de levering van de woning van de buurman aan de koper beklaagde is gebleken dat klagers waren gescheiden en dat alleen klaagster daarvan eigenaar was. Hierover hebben klagers beklaagde nimmer geïnformeerd terwijl zij behoren te weten dat die achtergrond voor beklaagde in het kader van zijn werkzaamheden van belang was. Het is dus niet zo dat beklaagde niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan maar dat klagers hebben verzuimd daaraan te voldoen. In ieder geval kan beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, zo meent beklaagde. 
De Raad overweegt als volgt.
In de eerste plaats gaat de Raad ertoe over de twee klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen. Dit vloeit voort uit het feit dat beide klachtonderdelen uit hetzelfde handelen en/of nalaten van beklaagde voortvloeien.
De Raad stelt vast dat op 10 april 2012 de onderhandelingen door beklaagde namens klagers waren beëindigd. Vaststaat eveneens dat het niet tot een koopovereenkomst kwam doordat klagers niet akkoord konden gaan met een levering voorafgaand aan 1 juli 2012, hetgeen een voorwaarde van de koper betrof. Op basis van die feitelijke situatie is de Raad van mening dat beklaagde niet de belangen van klagers heeft geschonden door de stap naar de buurman te zetten om de mogelijkheden van een verkoop van diens woning aan de potentiële koper te onderzoeken. Een dergelijke belangenschending was evenmin aan de orde toen de buurman bereid bleek aan de gestelde voorwaarde van de koper te voldoen. Naar de mening van de Raad kan de hierop volgende politieke beslissing van de landelijke overheid om de overdrachtsbelasting blijvend op het tarief van 2% te houden, waardoor de koper bereid was zijn voorwaarde van een levering vóór 1 juli 2012 te laten varen, niet tot tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van beklaagde leiden. Het betrof hier immers een onverwachte ontwikkeling waarop de individuele betrokken partijen geen invloed hebben kunnen uitoefenen.
Wat betreft het verwijt dat beklaagde nadat de overheidsmaatregel bekendheid kreeg hierover klagers had dienen te informeren dan wel met hen contact had dienen op te nemen, wijst de Raad op de stelling van beklaagde dat klaagster had laten weten niet meer met deze specifieke koper in zee te willen. Ter zitting heeft klager, als gemachtigde van klaagster, naar voren gebracht een en ander niet te kunnen bevestigen daar hij bij het desbetreffende gesprek niet aanwezig is geweest. Geheel onbestreden is evenwel dat klaagster beklaagde heeft gezegd zich erop te zullen beraden of de woning nog wel moest worden verkocht. Tegen deze achtergrond was naar het oordeel van de Raad beklaagde niet gehouden, nadat de overheidsregel bekend werd, ondanks de hierbedoelde uitlatingen van klaagster met klagers contact op te nemen of hen te informeren over de verkoop van de woning van de buurman aan de koper. Dit betekent eveneens dat beklaagde geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Op grond hiervan komt de Raad tot de conclusie dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

DE BESLISSING
Nu de Raad hierboven bij de beoordeling van de klacht tot het oordeel is gekomen dat beklaagde niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld, verklaart de Raad de klacht van klager inhoudende dat beklaagde zich niet als goed makelaar heeft gedragen ongegrond.
Aldus gewezen door de Raad van Toezicht van de Makelaarsvereniging Amsterdam, afdeling van de Nederlandse Vereniging van Makelaars in onroerende goederen en vastgoeddeskundigen N.V.M., Mr J.P van Harseler, Mw Mr LC. Klein, Ing. Mar.J.Heule, P.H. Roos en Mr. R. Vos, op 17 april 2013, ondertekend op 29 mei 2013.              

Mr J.P. Harseler, Voorzitter

Mr R. Vos, Secretaris

Ingevolge het bepaalde in artikel 41 van het Reglement Tuchtrechtspraak N.V.M. kan de partij, die zich met deze beslissing niet kan verenigen, binnen acht weken na dagtekening van de brief waarbij hem/haar het afschrift van deze uitspraak is gezonden in beroep komen bij de Centrale Raad van Toezicht, NVM-Bureau, Postbus 2222, 3430 DC Nieuwegein.