15-20 RvT Amsterdam

Belangenbehartiging opdrachtgever. Onvoldoende belangenbehartiging. Onvoldoende inspanning om geschil te voorkomen. Nadat beklaagde voor klaagster als aankopend makelaar was opgetreden, heeft klaagster beklaagde ook ingeschakeld bij de verkoop van haar oude woning. Klaagster verwijt beklaagde dat hij bij de uitvoering van beide opdrachten toerekenbaar is tekortgeschoten. De Raad kan geen uitspraak doen over het verloop van de werkzaamheden van beklaagde aangezien de lezingen van partijen hierover te zeer verschillen. De Raad is wel van oordeel dat het op de weg van beklaagde had gelegen om escalatie te voorkomen. Beklaagde had in dat kader aan klaagster kunnen voorstellen om het geschil voor te leggen aan de Geschillencommissie Makelaardij. Door klaagster binnen een termijn van 6 weken na het verzenden van zijn courtagenota te dagvaarden heeft beklaagde tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld en de klacht is in zoverre dan ook gegrond.    Download uitspraak (pdf)

DE LOOP VAN DE PROCEDURE      
De Raad van Toezicht van de Makelaarsvereniging Amsterdam, afdeling van de Nederlandse Vereniging van Makelaars in onroerende goederen en vastgoeddeskundigen N.V.M. (hierna: de Vereniging), heeft kennis genomen van de klacht van mevrouw H. (hierna te noemen: klaagster), gericht tegen de heer O.,(hierna te noemen: beklaagde), lid van de Vereniging.
De klacht is door klaagster ingediend bij brief van 17 juni 2014, gericht aan de Vereniging, en aangevuld bij brief van 19 juni 2014. Beklaagde heeft op de klacht gereageerd bij ongedateerd schrijven.
Klaagster heeft haar standpunt nader toegelicht bij brief van 28 oktober 2014 met bijlagen, waarna door beklaagde nog is gereageerd bij e-mail van 15 januari 2015 met bijlagen.
Daarmee was de schriftelijke behandeling van de klacht gereed.
Ter zitting van de Raad, gehouden op 19 februari 2015 is klaagster in persoon verschenen, vergezeld door haar echtgenote, mevrouw M. Beklaagde is in persoon verschenen.

DE FEITEN          
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is voor de Raad het navolgende komen vast te staan.
– Eind 2013 heeft beklaagde klaagster als makelaar-koper bijgestaan bij de aankoop van het appartement aan de [adres 1]. Daaraan voorafgaande zijn – in het kader van de door klaagster aan beklaagde gegeven zoekopdracht – diverse in de buurt gelegen appartementen door klaagster en beklaagde bezichtigd. Klaagster heeft beklaagde zelf gewezen op het te koop staande appartement aan de [adres 1] en vervolgens heeft beklaagde aankooponderhandelingen gevoerd met de makelaar-verkoper van genoemd appartement, dat aanvankelijk voor € 330.000,– te koop werd aangeboden, doch enkele malen in prijs is verlaagd. Beklaagde heeft dit appartement voor een aankoopbedrag van € 317.500,– voor klaagster verworven.
– In november 2013 heeft klaagster het koopcontract met betrekking tot het appartement getekend. In het koopcontract is een ontbindende voorwaarde terzake van het niet verkrijgen van een financiering door klaagster opgenomen. De termijn waarbinnen klaagster een beroep had kunnen doen op genoemde ontbindende voorwaarde was 24 december 2013. De datum voor de betaling door klaagster van de 10% waarborgsom werd gesteld op 2 januari 2014.
Als uiterste leveringsdatum was 28 februari 2014 overeengekomen.
– Klaagster heeft geen beroep gedaan op de ontbindende voorwaarde en zij heeft ook niet de waarborgsom ter hoogte van 10% van de koopsom op 2 januari 2014 voldaan.
– De financieel adviseur van klaagster, die voor haar een hypotheek zou trachten te verkrijgen, heeft uiteindelijk toch voor haar een hypotheek kunnen regelen, nadat deze adviseur van de zijde van beklaagde een waardebepaling had ontvangen met betrekking tot het op dat moment nog in eigendom aan klaagster toebehorend appartement aan de [adres 2]. De levering van het appartement aan [adres 1] aan klaagster heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 28 januari 2014, nadat de leveringsdatum voordien reeds tweemaal was uitgesteld.
– In het kader van de ophanden zijnde levering heeft beklaagde zijn courtagenota betreffende de aankoop van het appartement [adres1] opgesteld. Klaagster heeft geprotesteerde tegen de hoogte van deze nota. Klaagster en beklaagde zijn uiteindelijk een door beklaagde op zijn courtagenota toe te passen korting van € 762,50 exclusief BTW overeengekomen.
– Nadat het appartement aan [adres 1] aan klaagster was geleverd, heeft zij beklaagde ingeschakeld voor de verkoop van het eerder genoemde appartement aan [adres 2]. In overleg met klaagster werd de vraagprijs voor dit appartement gesteld op € 435.000,– kosten koper, inclusief de bij het appartement behorende parkeerplaats.
Het appartement is uiteindelijk verkocht voor een bedrag van € 410.000,– exclusief roerende zaken. Op 17 maart 2014 zijn klaagster, beklaagde alsmede de koper van het appartement aanwezig geweest ten kantore van de notaris teneinde aldaar de koopovereenkomst te tekenen. Bij die gelegenheid is een discussie ontstaan met de koper over de vraag of een aantal roerende zaken in het verkochte appartement nu wel of niet bij de koopprijs was inbegrepen. Klaagster heeft aangegeven dat zij naast de koopsom een bedrag van € 2.500,– van de koper wilde ontvangen voor enkele in het appartement achter te laten roerende zaken. Het appartement is uiteindelijk zonder roerende zaken aan de koper geleverd.
– Klaagster heeft de courtagenota van beklaagde betreffende diens werkzaamheden als verkopend-makelaar niet willen voldoen. Zij liet aan beklaagde weten dat zij zich door diens toedoen benadeeld achtte voor een bedrag van € 2.500,–, zijnde het bedrag dat zij minimaal van de koper had willen ontvangen voor de achtergebleven roerende zaken. Klaagster wenste dat de voldoening van de courtagenota niet via de notaris zou lopen. Op 30 april 2014 heeft beklaagde zijn courtagenota rechtstreeks aan klaagster gezonden.
– Op 1 mei 2014 is het appartement aan [adres 2] aan koper geleverd. Klaagster kon wegens persoonlijke omstandigheden niet bij die levering aanwezig zijn.
– De discussie tussen klaagster en beklaagde over de hoogte van de courtagenota van laatstgenoemde heeft niet tot een oplossing van het geschil geleid. Klaagster heeft van de door beklaagde gezonden courtagenota ad € 8.145,72 een bedrag van € 3.025,– onbetaald gelaten.
– Op 26 mei 2014 zond beklaagde een laatste aanmaning voor laatstgenoemd bedrag, hetwelk door klaagster niet is voldaan. Op 13 juni 2014 heeft beklaagde klaagster gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam.

DE KLACHT
De klacht van klaagster houdt in – kort samengevat en voor zover van belang – dat beklaagde niet heeft gehandeld zoals een goed makelaar betaamt doordat hij klaagster terzake van de aankoop van het appartement aan [adres 1] en de verkoop van het appartement aan [adres 2] niet op de juiste wijze heeft bijgestaan. Klaagster stelt onder andere dat beklaagde de waarheid geweld aan doet, zijn stukken niet goed leest, zich bezondigt aan grootspraak en een onjuiste voorstelling van zaken geeft.
Meer in het bijzonder verwijt klaagster beklaagde dat deze terzake van de aankoop van het appartement aan [adres 1]nauwelijks werkzaamheden heeft verricht, aangezien klaagster dit appartement zelf heeft gevonden, alsook dat beklaagde dit appartement ten behoeve van klaagster slechts voor € 2.500,– minder heeft aangekocht dan klaagster zelf voor het appartement betaald zou hebben, indien zij beklaagde niet zou hebben ingeschakeld. Daar komt bij dat beklaagde klaagster niet er op heeft gewezen dat de in koopakte betreffende dit appartement opgenomen ontbindende voorwaarde terzake van de financiering verliep op 24 december 2013 en dat de 10% waarborgsom op 2 januari 2014 door klaagster voldaan had moeten zijn.
Met betrekking tot de aan beklaagde opgedragen verkoop van het appartement aan [adres 2 stelt klaagster dat beklaagde haar niet goed heeft bijgestaan, omdat klaagster naast de koopsom van € 410.000,– nog € 2.500,– voor de achtergebleven roerende zaken wenste te ontvangen en beklaagde dit laatste niet heeft weten te realiseren. Naar het oordeel van klaagster is zij aldus een extra opbrengst van € 2.500,– misgelopen, hetgeen voor haar een schadepost vormt. Dit laatste bedrag, vermeerderd met BTW, heeft zij in mindering gebracht op de haar door beklaagde gezonden courtagenota. Zij acht het onjuist dat beklaagde haar vervolgens voor laatstgenoemd bedrag in rechte heeft betrokken.
Klaagster heeft haar klachten over het handelen van beklaagde voorzien van een groot aantal voorbeelden.

HET VERWEER
Beklaagde heeft uitgebreid en gemotiveerd verweer gevoerd met betrekking tot de hem door klaagster verweten gedragingen. Hij is van oordeel dat hij in alle opzichten zijn aankoop- en verkoop opdracht op de juiste wijze heeft uitgevoerd.

DE BEOORDELING
Voor het antwoord op de vraag of beklaagde tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld overweegt de Raad als volgt.
Aankoop [adres 1]
Op basis van hetgeen klaagster heeft aangevoerd en het verweer daartegen van beklaagde, kan de juiste toedracht in deze kwestie niet worden vastgesteld. Vast staat wel dat klaagster en beklaagde deze kwestie hebben uitgepraat – klaagster geeft dit zelf aan in haar klachtbrief van 19 juni 2014 – en dat partijen een korting op de courtagenota van beklaagde zijn overeengekomen. Gezien het feit dat klaagster vervolgens aan beklaagde de opdracht heeft gegeven om voor haar te bemiddelen bij de verkoop van haar appartement aan [adres 2], dient de Raad het ervoor te houden dat hiermee de kwestie rond [adres 1 tussen partijen was afgedaan.
Verkoop [adres 2]
In deze kwestie draait het om de vraag of tussen klaagster en beklaagde is afgesproken dat in de gerealiseerde verkoopprijs van € 410.000,– enkele roerende zaken waren inbegrepen, dan wel dat hiertoe door koper nog een extra bedrag van minimaal € 2.500,– betaald diende te worden. Het appartement is uiteindelijk aan de koper geleverd voor genoemd bedrag van € 410.000,–. Er zijn geen roerende zaken aan koper overgedragen, aangezien deze die zaken niet wilde hebben.
Gezien de tegengestelde lezingen die klaagster en beklaagde van een en ander hebben gegeven kan de Raad niet vast stellen wat hieromtrent nu precies tussen partijen is overeengekomen. Meer in het bijzonder kan de Raad dan ook niet vaststellen of beklaagde in deze nalatig is geweest.
De Raad stelt echter wel vast dat er in de onderhavige kwestie sprake is van miscommunicatie tussen klaagster en beklaagde, maar dient daarbij in het midden te laten aan wie van beide partijen dit te wijten is.
Klaagster heeft – zo blijkt uit de tussen haar en beklaagde in april en mei 2014 gevoerde e-mailcorrespondentie – haar onvrede met de gang van zaken duidelijk kenbaar gemaakt. Bij e-mail van 30 april 2014 heeft beklaagde klaagster er op gewezen dat zij informatie kon inwinnen bij de Vereniging en dat zij het geschil omtrent de courtagenota kon voorleggen aan de geschillencommissie van de Vereniging. Op 26 mei 2014 heeft beklaagde klaagster aangemaand tot betaling van het restant van zijn nota en op 13 juni 2014 heeft hij klaagster gedagvaard en haar veroordeling tot betaling van bedoeld bedrag gevorderd.
Zoals hierboven reeds aangegeven kan de Raad geen uitspraak doen over de handelwijze van beklaagde in het kader van zijn aankoop- en verkoopopdracht, aangezien de lezingen van beide partijen te zeer uiteenlopen. De Raad is echter van oordeel dat het op de weg van beklaagde had gelegen om een escalatie in de relatie met klaagster te voorkomen. Beklaagde had dit onder meer kunnen doen door klaagster voor te stellen het geschil bij wijze van bindend advies voor te leggen aan de Geschillencommissie Makelaardij, doch in ieder geval door een langere periode te wachten met het uitbrengen van een dagvaarding aan klaagster, zulks teneinde klaagster in de gelegenheid te stellen het geschil alsnog aan de Geschillencommissie voor te leggen. Door klaagster echter binnen een termijn van circa zes weken na het verzenden van zijn courtagenota te dagvaarden, heeft beklaagde het bepaalde in artikel 8 van de Erecode der Vereniging – inhoudende dat een makelaar geschillen moet trachten te voorkomen – overtreden.
De Raad verklaart de klacht dan ook gegrond.
Ingevolge artikel 31 van het Reglement Tuchtrechtspraak N.V.M. kan de Raad een tuchtrechtelijke maatregel opleggen, indien een lid zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen of nalatigheden in strijd met de Statuten van de Vereniging en haar Erecode en/of handelingen of nalatigheden die het vertrouwen in de stand der makelaars ondermijnen en/of in strijd zijn met de eer en de stand van de makelaars.
De Raad is van oordeel dat in dit geval een tuchtrechtelijke maatregel gepast is. De Raad legt aan beklaagde dan ook een maatregel op in de vorm van een berisping.
Tevens bepaalt de Raad dat beklaagde, met inachtneming van artikel 32 van genoemd Reglement, binnen twee weken na het verstrijken van de beroepstermijn aan de Vereniging dient te voldoen een bedrag van € 2.200,00 (zegge: tweeduizend tweehonderd euro), te vermeerderen met BTW, zijnde de kosten gevallen op deze procedure.

Aldus gewezen door de Raad van Toezicht van de Makelaars-vereniging Amsterdam, afdeling van de Nederlandse Vereniging van Makelaars in onroerende goederen en vastgoeddeskundigen N.V.M., mr. J.P. van Harseler, G.W. Bakker, J.B. Boerman, mevrouw mr. L.C. Klein en mevrouw mr. J.M. Bakx-van den Anker, op 18 februari 2015, ondertekend op 7 april 2015.