18-74 RvT Amsterdam

202 TAXATIE Ontvankelijkheid. Schending EU richtlijnen. Schadevergoeding. Taxatie in kader van echtscheiding. Aanwezigheid van beide opdrachtgevers bij de opname. Intrekking van de opdracht door een van beide opdrachtgevers. Opschorten van de verdere uitvoering van de opdracht. Klager en zijn (ex-)echtgenote hebben beklaagde opdracht gegeven hun woning te taxeren. Hierbij was afgesproken dat bij de taxatie zowel een deskundige van klager als zijn (ex-)echtgenote aanwezig zou zijn. Klager verwijt beklaagde in strijd met de Europese richtlijnen te hebben gehandeld. Klager meent dat de taxatie geen doorgang had mogen vinden omdat zijn deskundige niet aanwezig was. Klager heeft zijn opdracht ingetrokken en verwijt beklaagde dat hij desondanks zijn werkzaamheden heeft voortgezet. De Raad is niet bevoegd om te oordelen in hoeverre de richtlijnen van de EU zijn geschonden. Voor zover klager met zijn klacht de vergoeding nastreeft van de door hem gestelde schade is de Raad evenmin bevoegd daarover te oordelen. Die bevoegdheid is voorbehouden aan de gewone rechter. Nu de klacht betrekking heeft op de taxatie van de woning waar klager mede-eigenaar van is, heeft klager belang bij zijn klacht en kan hij wat dat betreft in zijn klacht worden ontvangen. Er geldt binnen de Vereniging geen algemene regel dat juist bij echtscheidingen beide partijen bij de taxatie c.q. opname aanwezig moeten zijn. De Raad acht het op zich begrijpelijk dat beklaagde zijn opname van de woning ondanks het ontbreken van de deskundige van klager heeft doen plaatsvinden nu beklaagde reeds op de door hem geplande datum aanwezig was. Dat de taxatie andere uitkomsten had gekend indien de deskundige van klager wel bij de bezichtiging aanwezig was geweest is niet komen vast te staan. Evenmin is gebleken dat beklaagde bij de taxatie slechts de belangen van de vrouw zou hebben gediend of de belangen van klager zou hebben veronachtzaamd. De Raad gaat niet in op de vraag in hoeverre voor de door klager beoogde intrekking van de gezamenlijke opdracht ook de vrouw tot intrekking had dienen over te gaan. Ook de beantwoording van die vraag is aan de gewone rechter voorbehouden. Vast staat dat klager zijn opdracht op enig moment heeft ingetrokken. Het had op de weg van beklaagde gelegen zijn opdracht vervolgens tot nader order op te schorten, al dan niet gecombineerd met het verzoek aan partijen om hem te laten weten hoe de opdracht verder moest worden afgewikkeld. Beklaagde heeft dit nagelaten en daarmee tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. De klacht wordt gegrond verklaard zonder oplegging van straf.

18-74 RvT amsterdam