12-2446 CRvT herziening

Herzieningsverzoek. Verzoek afgewezen omdat feiten waarop het verzoek was gebaseerd, al bekend waren ten tijde van het vonnis waarvan herziening wordt verzocht.De Centrale Raad heeft in januari 2012 een makelaar de straf van berisping plus kostenveroordeling opgelegd. De makelaar meent in een uitspraak van de rechtbank van september 2011, gewezen tussen klager en een derde, omstandigheden te zien die een ander licht op de zaak werpen als gevolg waarvan de klacht zijns inziens alsnog ongegrond is. De Centrale Raad wijst het verzoek af omdat de behandeling van de klacht in beroep door de Centrale Raad in oktober 2011 plaatsvond en het vonnis van de rechtbank van september 2011 dateert. Er is dus geen sprake van naderhand gebleken omstandigheden. Download uitspraak (pdf) Uitspraak Centrale Raad, 11-2378 CRvT

De Centrale Raad van Toezicht geeft de volgende uitspraak in de zaak van:

R.J. P. (hierna: P), aangesloten NVM-Makelaar, kantoorhoudende te E, verzoeker,

tegen

M.A. B. (hierna: B), voorheen wonende te E,verweerder.

1.             Verloop van de procedure
1.1         Bij brief van 18 juni 2012 heeft P op de voet van artikel 47 van het Reglement Tuchtrechtspraak NVM een verzoek ingediend tot herziening van de beslissing van 25 januari 2012 van de Centrale Raad van Toezicht. In deze beslissing heeft de Centrale Raad van Toezicht de beslissing van 4 november 2010 van de Raad van Toezicht Arnhem vernietigd en de door B tegen P ingediende klacht gegrond verklaard. Aan P is de straf van berisping opgelegd en de Centrale Raad van Toezicht heeft bepaald dat hij ter zake van de kosten van de behandeling van de klacht in hoger beroep een bijdrage van € 2.753,– aan de NVM zal voldoen. Bij brief van 5 juli 2012 heeft de NVM het verzoek van P doorgezonden aan de secretaris van de Centrale Raad van Toezicht.
1.2         In zijn brief van 18 juni 2012 heeft P de gronden aangevoerd waarop zijn verzoek is gebaseerd.
1.3         In zijn brief van 6 september 2012 heeft B verweer gevoerd tegen het verzoek.
1.4         De Centrale Raad van Toezicht heeft kennis genomen van het dossier dat is samengesteld naar aanleiding van de bij brief van 15 oktober 2009 door B tegen P ingediende klacht en de beslissing van 25 januari 2012 van de Centrale Raad van Toezicht.
1.5         Ter zitting van 8 november 2012 is P in persoon verschenen. B is op de voorgeschreven wijze opgeroepen maar niet verschenen. Bij brief van 6 november 2012 heeft zijn gemachtigde mr. B. van Riel bericht dat zij zich als gemachtigde van B onttrekt aan de behandeling van het verzoek.
1.6         De Centrale Raad van Toezicht heeft P gehoord die zijn verzoek nader heeft toegelicht.

2.             Het verzoek
2.1         P verzoekt om herziening van de beslissing van 25 januari 2012 van de Centrale Raad van Toezicht en heeft daartoe, samengevat en zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd.
2.2         De Centrale Raad van Toezicht heeft op basis van onjuiste feiten een tuchtrechtelijke beslissing gegeven. Uit het door de Rechtbank Arnhem op 7 september 2011 gewezen vonnis volgt dat B in de door D tegen hem aangespannen procedure in het ongelijk is gesteld. De Rechtbank heeft ondermeer overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat aan de door P als getuige in deze procedure afgelegde verklaring moet worden getwijfeld, ook niet nadat door de Raad van Toezicht Arnhem is geoordeeld dat P tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. In het vonnis is meerdere malen vermeld dat de door P geschetste gang van zaken meer aannemelijk is dan de door B weergegeven gang van zaken. Uit afgelegde getuigenverklaringen blijkt dat indertijd aan P is voorgehouden dat hij er verstandig aan zou doen om geen verklaring af te leggen.
2.3         Bij P bestond het voornemen om de advocaat van D als getuige door de Centrale Raad van Toezicht te doen horen. Daarvan is het niet gekomen omdat de advocaat op de dag waarop de behandeling ter zitting van de Centrale Raad van Toezicht was vastgesteld wegens vakantie afwezig was. Ten onrechte is de Centrale Raad van Toezicht voorbijgegaan aan het verzoek van P om de behandeling op een ander tijdstip te bepalen.

3.             Het verweer
3.1         B heeft, samengevat en zakelijk weergegeven, het navolgende verweer gevoerd tegen het verzoek.
3.2         Door de Rechtbank Arnhem is op 7 september 2012 vonnis gewezen in het geschil tussen B en D. De Centrale Raad van Toezicht heeft eerst nadien de klacht van B ter zitting behandeld en daarover een oordeel gegeven. Er is derhalve geen sprake van omstandigheden die bekend zijn geworden na een onherroepelijke eindbeslissing. De Rechtbank Arnhem heeft overigens in haar vonnis een oordeel gegeven over de vraag of tussen B en D een koopovereenkomst tot stand was gekomen. De vraag of P tegenover B tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld is in die procedure niet aan de orde geweest.
3.3         Het feit dat de advocaat van D in verband met zijn vakantie niet in de gelegenheid was om ter zitting van de Centrale Raad van Toezicht desgevraagd een verklaring af te leggen, levert geen grond op voor herziening van de beslissing. Voor P bestond de mogelijkheid om desgewenst een schriftelijke verklaring van deze advocaat in het geding te brengen. Een verklaring van de advocaat van D zou overigens niet tot een ander tuchtrechtelijk oordeel hebben kunnen leiden.

4.             Beoordeling van het verzoek
4.1         In artikel 47 van het Reglement Tuchtrechtspraak NVM is de navolgende bepaling opgenomen.
“Herziening van een onherroepelijk geworden eindbeslissing van een raad of van de centrale raad, waarbij een straf is opgelegd dan wel de oplegging van een straf is bevestigd, is mogelijk wanneer naderhand omstandigheden zijn gebleken die naar ernstig vermoeden tot een ongegrondverklaring dan wel strafvermindering zouden hebben geleid, indien zij tijdig bekend waren geworden. De herziening wordt schriftelijk verzocht bij het algemeen bestuur door de persoon of onderneming aan wie de straf is opgelegd. Het Algemeen Bestuur zendt het verzoek onverwijld door naar de secretaris van de centrale raad.”
4.2         Blijkens de in zijn brief van 18 juni 2012 opgenomen gronden, aangevuld met de ter zitting van de Centrale Raad van Toezicht gegeven toelichting, is het verzoek ondermeer gebaseerd op de uitkomst en het verloop van de civiele procedure die is gevoerd tussen B en D, zoals opgenomen in het door de Rechtbank Arnhem op 7 september 2011 gewezen vonnis. Daargelaten de vraag of aan de inhoud van het in deze civiele procedure gewezen vonnis betekenis toekomt in de tussen B en P gevoerde tuchtrechtelijke procedure, geldt dat op 25 oktober 2011 het beroep van P tegen de beslissing van 15 oktober 2009 van de Raad van Toezicht is behandeld en voormeld vonnis voordien was gewezen. Bij die stand van zaken is geen sprake van naderhand gebleken omstandigheden als bedoeld in artikel 47 van voormeld reglement. Ook het feit dat de advocaat van D op 25 oktober 2011 niet in de gelegenheid was om ter zitting van de Centrale Raad van Toezicht te verschijnen en het verzoek van P om aanhouding van de behandeling is afgewezen, levert niet een zodanig omstandigheid op.
4.3         Het verzoek dient te worden afgewezen. De Centrale Raad van Toezicht ziet in dit geval geen aanleiding om P te belasten met de kosten die aan de behandeling van het verzoek zijn verbonden.
4.4         Gelet op de inhoud van de statuten en het Reglement Tuchtrechtspraak NVM komt de Centrale Raad van Toezicht tot de volgende uitspraak.

5.             Beslissing op het verzoek
5.1         Wijst het verzoek af.

Aldus gewezen te Amersfoort door mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. J.T. Anema, W. van Haselen, F.J. van der Sluijs, leden en mr. J.A. van den Berg, lid/secretaris en ondertekend op 24 januari 2013.